Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 20-03-2019

Blanckaert

betekenis & definitie

Blanckaert - l°Alexander, met den Latijn schen naam C a n d i d u s, Karmeliet, * te Gent, ♱ 1555 te Keulen. Geprofest in het klooster te Utrecht, werd aldaar prior en pastoor.

De provinciaal p. E. Billick riep hem naar Keulen als medehelper in de bestrijding der ketterij. Hij werd daar doctor in de theologie, trad op als vertegenwoordiger van de universiteit in het Concilie van Trente (1651) en hield daar zijn later gedrukte: Orationes duae. Ook bezorgde hij een vertaling van den bijbel in het Vlaamsch, en stierf als deken van de faculteit.

L i t.: Bibl. Carm. (T. I). C.Speet.

2° (Ook Blankaert) Joannes Michaël, priester, * ca. 1674 te Mechelen, ♱ na 1728, studeerde te Leuven, 1708 gewijd, 1715—1720 kapelaan te Rotterdam. Teekende het appèl op de bul Unigenitus, kwam tot inkeer, ging terug naar de Zuid.-Ned. en zwoer in handen van den kardinaalaartsbisschop d’Alsace zijn dwaling af. Aan den Mechelschen kanunnik C. Hoynck van Papendrecht verschafte hij materiaal over het Utrechtsche schisma, door dezen deels verwerkt in zijn Geschiedenis der Utr. kerk.

L i t.: Allard, in Studiën (XVI, 13e jg.); Van Lommel, in Arch. aartsbisd. Utr. (VII en VIII); Vregt, in Bijdr. v. Haarl. (VIII).

< >