Bladwieren - bruinwieren van de familie der Laminariaceeën, zijn de grootste planten, die in zee groeien. Ze gelijken eenigszins op hoogere planten, omdat hun weefsel zich gedifferentieerd heeft in deelen, die aan wortels, stengels en bladeren doen denken.
De groei heeft niet aan den top plaats, maar op bepaalde plaatsen van de plant, waar ook de nieuwe bladeren gevormd worden, waardoor de bovenliggende oudere deelen verwijderd worden. Sommige soorten zijn kort, andere zeer groot, bijv. Alaria fistulosa met bladeren van 18 m, Macrocystis met stammen van meer dan 100 m. Laminaria Bongardiana heeft bladeren van meer dan 1 m breedte. Ze zijn meestal leerachtig en inwendig vertoont het weefsel verschil in bouw; zoo komen er stippels en zeefplaten in voor. De vermeerdering geschiedt soms vegetatief, maar meestal door sporen, die in sporangiën gevormd worden tusschen verslijmde paraphysen (langgerekte cellen).
Er zijn 20 geslachten van b., waarvan de meeste slechts enkele soorten tellen. De meeste komen voor in de Noordelijke zeeën, slechts enkele in warmere gebieden. Sommige soorten van Alaria worden gegeten o.a. Alaria esculenta (Atl. Oceaan tot Frankrijk). Lessonia en Macrocystis komen ook in de Zuidzee voor.
In de Noordzee vooral L. saccharina, hyperborea en digitata. In O. Azië worden deze soorten vooral gegeten, geroosterd of tot koeken gebakken. Ze bevatten veel manniet, dat er ook uit gewonnen wordt. Aan de Atlantische kusten wordt er jodium uit gewonnen, evenals uit Fucussoorten. Ook gebruikt men ze als mest en veevoeder.
Bouman.