Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 20-03-2019

Bladluizen

betekenis & definitie

Bladluizen - insectenfamilies, welke met de bladvlooien een onderorde der halfvleugeligen vormen. Men onderscheidt de familie der motluizen, welke hier niet veel voorkomen, die der echte b. en die der bastaardbladluizen; laatstgenoemde twee omvatten zeer hinderlijke plantenvijanden.

De levenswijze van veel b. is eigenaardig, doordat de dieren periodiek verhuizen, bijv. van iep naar aalbes, hetzij roode of zwarte, en naderhand weer naar de iepen terug, of van populier naar sla of andijvie en later weer omgekeerd. De overwintering geschiedt vaak als ei op houtgewas. Verder volgen elkaar in den zomer generaties van b. op, welke zeer verschillend van lichaamsbouw zijn, en die zich niet op dezelfde wijze voortplanten. Uit een winterei komt een larve, welke zich meestal na ongeveer vier vervellingen tot een ongevleugeld wijfje (fundatrix) ontwikkelt. De fundatrices brengen parthenogenetisch levende jongen voort, die ongevleugeld blijven en zich dan weer parthenogenetisch voortplanten en op dezelfde plant blijven zitten of wel, die vleugels krijgen en dan verhuizen naar andere planten van dezelfde of ook van een andere soort, daar parthenogenetisch voorttelen, eerst eenige ongevleugelde generaties voortbrengende, en daarna soms weer gevleugelde, waarbij het weer grooten invloed heet te hebben. De snel zich voltrekkende voortplanting en de ontwikkeling van ongevleugelde luizen kan groote kolonies doen ontstaan, die de planten grootendeels bedekken en ernstig beschadigen.

Het optreden van gevleugelde dieren is voor de soort een middel om nieuwe voedsterplanten te zoeken. De parthenogenetische voortplanting duurt tot in den nazomer of herfst; dan ontstaan geslachtelijk gedifferentieerde luizen, sexupara geheeten, al of niet gevleugeld. De nakomelingen dezer sexupara zijn het, die de voor overwintering bestemde eitjes leggen. Bij sommige species is de levenscyclus nog ingewikkelder, doch hij kan ook eenvoudiger zijn. De echte b. en de motluizen scheiden een suikerhoudend vocht af, dat soms van de boomen lekt en bekend is als honingdauw.

De schade der b. is eenerzijds het uitzuigen der voedsterplant, die daardoor dikwijls geen opbrengst geeft of misvormd wordt; anderzijds kunnen de gevleugelde zomerluizen, die zich nu hier, dan daar neerzetten, smetstof (filtreerbaar virus) van zieke naar gezonde planten overbrengen en daardoor de verspreiding van ziekten als mozaïek, bladrol en brandnetelblad in de hand werken. Bekende b. zijn de zwarte luis der tuinboonen, de bloedluis der appels en de druifluis der wijngaarden. In boomarme vlakten met koel klimaat heeft men minder last van b. dan elders, ' een omstandigheid, waar de land- en tuinbouw voordeel van weten te trekken. Op het winterhout bestrijdt men b. met 5 tot 10% carbolineumemulsie, in den zomer met allerlei contact- of ademhalingsgiften, zooals zeep-spiritus, quassia en nicotine.

L i t.: P. v. d. Goot, Beiträge zur Kenntnis der holländischen Blattläuse (I 1915). Rietsema.

< >