Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 20-03-2019

Bisamspitsmuizen

betekenis & definitie

Bisamspitsmuizen - geslacht Myogale Cuv., vormen een subfamilie van de familie der mollen; zij zijn een overgang van de spitsmuizen tot de mollen. Het gebit bestaat uit 44 tanden.

Het lichaam is meer ineengedrongen dan van de eigenlijke spitsmuizen, de hals is zeer kort, even dik als het lichaam en vormt daarmee één geheel; de pooten, waarvan de 5 teenen door een lang zwemvlies met elkaar verbonden zijn, zijn kort, de achterpooten echter langer; de staart is naar het einde roervormig samengedrukt, geringd en beschubd en slechts spaarzaam behaard. Oorschelpen ontbreken en de oogen zijn zeer klein. Het merkwaardigste van het dier is de neus, die in een snuit verlengd is, welke uit twee lange, dunne, vergroeide kraakbeenige buizen bestaat en zeer beweeglijk is. Op de onderzijde van den staart is een muskusklier, die uit 20 tot 40 zakjes bestaat en een zeer sterk riekende vloeistof afscheidt. Tot nu toe kent men slechts twee soorten uit Zuid-Europa. De bisamspitsmuis, Almizilero der Spanjaarden (Myogale pyrenaica Geoffr.) leeft op de Pyreneeën en de uitloopers daarvan.

De lengte bedraagt 25 cm, waarvan de helft op den staart gerekend moet worden. Haar voedsel bestaat hoofdzakelijk uit visschen. De andere soort is de desman of woechoechol (M. moschata Poll.), die in het Zuid-Oosten van Europa, hoofdzakelijk in het stroomgebied van de Wolga en den Don en ook in Azië voorkomt. De leefwijze gelijkt op die van den vischotter.

De grootte is die van een hamster. Zijn voedsel bestaat uit visch. Zijn pels levert het muskusbisam of zilverbisam op.

Keer.

< >