Bio-electriciteit - Het onderzoek der dierlijke electriciteit vormt een der oudste gebieden der physiologie. Voor het eerst systematisch onderzocht door Du Bois-Reymond.
Men vond, dat bij rust of kwetsing van een weefsel (spier, zenuw) een electrische stroom optreedt, de zgn. rustresp. demarcatiestroom. Gebleken is, dat de ruststroom tot een demarcatiestroom is terug te brengen. Ook bij het in actie komen van organen treden zgn. actiestroomen op, die men als physiologische demarcatieverschijnselen kan beschouwen. Over den oorsprong dezer stroomen bestaan twee theorieën, namelijk de alteratie- en de preëxistentie-theorie.
Voor beide theorieën geldt, dat de benoodigde energie door de stofwisseling geleverd moet worden en door de prikkeling of verwonding vrijgesteld wordt. Naast deze betrekkelijk zwakke electrische stroomen treden in de levende natuur veel sterkere electrische verschijnselen op als afweermiddel, en wel hebben sommige vischsoorten machtige electrische organen. Deze zijn in staat pijnlijke electrische schokken toe te brengen, waarbij kleine dieren gedood kunnen worden. Dit was reeds in de oudheid bekend.
Voorbeelden: sidderaal (Gymnotus electricus), 1½—2 m lang, E.M.K. 300—800 V ; sidderroggen (Torpidinaeën) bijv. Torpedo occidentalis, 1½ m lang, zeer sterke electrische werkingen. In de Europeesche zeeën Torpedo Marmorata, E.M.K. 70—80 V. In de rivieren van Afrika Malopterurus electricus, 60 cm lang, E.M.K. ca. 400 V.