Biechtstoel - oorspronkelijk een losse zetel, geplaatst volgens heerschende gewoonten of voorkeur; vaste zetel na het Conc. van Trente, weldra voorzien van een met tralieraampje doorbroken wand tusschen den priester en den biechteling, eerst aan één der zijden, later aan beide (17e eeuw). Een lage deur geeft toegang tot den stoel van den biechtvader.
Het bovenste gedeelte, alsook de knielbanken der penitenten zijn door een gordijn voor het gezicht verborgen. Later wordt de b. volgens voorschrift, het eerst in België (17e eeuw), ook met deuren afgesloten. Het Kerkelijk Recht (C.I.C. can. 909-910) schrijft voor, dat de biechtstoel voor vrouwen altijd goed zichtbaar zij. Elders mag men de biecht van vrouwen niet hooren, tenware in geval van nood of ziekte.
Meestal bevinden zich de biechtstoelen aan de zijwanden der kerk, soms zijn ze in aparte kapelletjes aangebracht. Beroemd zijn de kunstige houtgesneden Barok-biechtstoelen, waarop levensgroote voorstellingen van de boeteheiligen Sint Jan den Dooper, Sint Maria Magdalena, Sint Margarita van Cortona e.a. In de Nederlanden zijn bekend de biechtstoelen in Antwerpen, Brussel, Roermond, Grave, enz.
Lit.: Over Barok-b.: Weingartner, Das Kunstgewerbe in der Neuzeit (1927).