Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 20-03-2019

Bezweringsformulen

betekenis & definitie

Bezweringsformulen - De bezwering, als (bijgeloovige) poging van den mensch om bovenzinnelijke wezens (goden, geesten van dooden, demonen) in zijn dienst te dwingen of hun schadelijken invloed op personen of zaken tegen te gaan, bedient zich, naast teekens en handelingen, liefst van het woord, meestal in vaste formules gelegd: die als een met kracht gevulde vorming beschouwd worden. Het woord zelf bezit magische kracht en wordt soms afzonderlijk aangewend, of in bepaalde herhaling; soms is iedere letter symbool van een geheel magisch woord; soms werken zoo samengestelde woorden door hun onverstaanbaarheid (abracadabra).

De naam der bezworen macht is ook een machtig wapen: wie den naam kent, heeft macht op den naamdrager. Een machtig en veel verspreid bezweringsmiddel is echter de formule: oorspronkelijk rhythmisch en gezongen; vandaar dat de meeste met bezwering in verband staande uitdrukkingen aan het zingen ontleend zijn (carmen, incantatio; in het Germaansch galan) en de bezweringsformule poëzie kan worden, waarbij het aesthetisch genot boven de magische bedoeling kan gaan.

Ook de Germanen hadden bezweringsformulen. De toovenaar in het Eddische Havamal roemt er op er 18 te kennen. Doodenbezweringen, s i s u, bij de Saksen dâd-sisu of ses-spilon, sisuspelen (met dans waarschijnlijk), worden herhaaldelijk door kerkelijke verboden getroffen. Bewaard zijn nog enkele b. (een goede twaalf) in het Duitsch en ongeveer evenzooveel in het Angelsaksisch. Sommige zijn eenledig: bevelend, wenschend: de treffendste is die tegen wormen; in het oud-Saksisch: sterk rhythmisch, gebiedend. Vele zijn tweeledig gebouwd: een episch deel gaat vooraf, waarop de bezwering gebiedend volgt.

Van belang zijn hier de twee zgn. Merseburgsche spreuken, ter bevrijding van een gevangene (Idisi-spreuk), tegen beenverstuiking van een paard (Wodan-spreuk): beide nog stafrijmend. In het Angelsaksisch zijn de formulen verscheidener, uitvoeriger, meerledig: de negenkruidenspreuk, de heksensteekspreuk, met ophooping van motieven; de aardezegen, plechtig als een hymne. Andere een- of meerledige b. zijn berijmd of in proza.

Vele staan onder Romeinsch-kerkelijken invloed. De vraag is zelfs, hoever de Merseburgsche spreuken zuiver Germaansch goed bewaard hebben en niet reeds navolging zijn. Staan de Duitsche en Angelsaksische b. meer in verband met het huiselijk leven van den boer, de Noordsche, uit de Edda, meer met het krijgersbedrijf. Het spreekt vanzelf, dat de religieuze houding van den zegen, het smeekgebed, een geheel andere is dan die van de magische bezwering: al zijn vele gebeden, godsdienstige voorwerpen, schriftuurplaatsen, enz., in bijgeloovig gebruik gekomen of in bezweringsformulen opgenomen.

Lit.: G. Ehrismann, Geschichte der Deutschen Literatur (I München 1918), behandelt alle bewaarde b. in het Duitsch; A. Heusler, Die Altgermanische Dichtung (Wildpark-Potsdam, z.j.), die tegen Noordsche geleerden (Christiaensen, Ohrt, Krohn, Mansikka) de Merseburgsche spreuken als Germaansch goed verdedigt.

< >