Bezorgdheid - (Lat. sollicitudo), bekommernis om iets en streven om het te bekomen; groeit in verhouding tot de vrees het betrachte goed te zien ontsnappen en vermindert met de hoop het te bereiken. Behoort tot de deugd van voorzichtigheid.
De b. kan echter overdreven zijn, niet geregeld door de rede, en is dan zonde. De b. om tijdelijke goederen is overdreven:
1° wanneer men de tijdelijke goederen nastreeft als einddoel en ze bij gevolg stelt boven de geestelijke goederen;
2° wanneer de zucht naar die goederen zoo hevig is, dat men er zijn geestelijke plichten om verwaarloost en zich niet genoegzaam bekommert om de geestelijke goederen (vgl. de woorden van den Zaligmaker, Mt. 13.22: „de beslommering van de wereld en het bedrieglijke van den rijkdom verstikt het woord en het blijft zonder vrucht”);
3° wanneer de bezorgdheid enkel overtollig is; men vreest, niet het noodige voor het leven te hebben, zelfs wanneer men zijn best doet en de noodige zorg aanwendt. De b. om de toekomst is overdreven, wanneer men zonder reden angstig is en bekommerd om een al te verre toekomst, zonder betrouwen in Gods voorzienigheid.
Lit.: S. Thomas, Summa theologica (Ila Ilae, q. 47 a. 9; q. 55 a. 6 en 7; q. 83 a. 6 ad 2); B.H. Merkelbach, Summa theologiae moralis (t. II Parijs 1932, nr. 44).