Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 05-02-2024

Beroepshygiëne

betekenis & definitie

(arbeids hygiëne) heeft tot doel de gevaren te voorkomen, waarmede de uitoefening van sommige beroepen den gezondheidstoestand van de daarin werkzame personen bedreigt. Zij tracht dus de zoogenaamde beroepsziekten te voorkomen en is als een onderdeel van de bedrijfshygiëne te beschouwen.

Nadeelige invloed van het beroep kan zich op velerlei wijze doen gelden en komt voor zoowel bij hen, die geestelijken als bij hen die lichamelijken arbeid verrichten; ook bij landbouwers en kooplieden, maar toch het meest merkbaar bij de industrieelen, de arbeiders en arbeidsters in fabrieken en werkplaatsen.

De voornaamste factoren, waarmede rekening gehouden moet worden, zijn :

1° Ongeschikte lichaams- of geestesgesteldheid. Personen met aanleg voor bronchitis of tuberculose moeten niet in stofrijke bedrijven worden aangesteld, niet het beroep van steenhouwer kiezen of bij de t.b.c.-bestrijding voor enquêtrice solliciteeren, lichamelijk zwakken moeten niet spitten of sjouwerman worden, zwakhoofdigen niet de leiding in moeilijke of ingewikkelde zaken nemen; de juiste keuze van een beroep kan onder dit opzicht veel kwaads voorkomen.

De beroepskeuze is niet alleen van sociaal belang (the right man on the right place), maar ook hygiënisch belangrijk zoowel voor de maatschappij als voor het individu, en keuring voor een beroep is daarom aanbevelenswaardig. Meer en meer wordt door lichamelijke keuring reeds aan het einde van den schooltijd (schoolartsen) en later ook met behulp van de psychotechniek getracht de naar een beroep solliciteerende candidaten op hun eigenschappen te onderzoeken. Men let daarbij niet alleen op de gewone lichaams- of orgaanafwijkingen, maar bijv. op rust en zekerheid der hand bij boetseerders en teekenaars, op reactiesnelheid bij telefonisten, tramconducteurs en vliegeniers; op geringe vermoeibaarheid bij revisoren van drukproeven, enz. Toch is ook hiermede de volmaaktheid niet bereikt, omdat vele, vooral karakter-eigenschappen, tot nog toe slechts door lange observatie en ervaring zijn te achterhalen.

2° Overmatige arbeid, hetzij dan te zware of te langdurige arbeid, kan vooral voor kinderen nadeelig zijn. Fabrieksarbeid gedurende 6 uur per dag is voor jongens van 16 jaar lang genoeg en 8 uur voor volwassenen is volgens de gangbare meening een behoorlijke tijdsduur. Landarbeiders werken zonder schade ’s zomers langer en ’s winters korter, terwijl nachtarbeid en ondergrondsche arbeid minder langdurig behooren te zijn. Voor kinderen en vrouwen is nachtarbeid geheel ongeschikt. Ook overmatige geestelijke arbeid is in zijn gevolgen niet te onderschatten (staatslieden, geestelijken, bankiers, leerlingen) en kan geestelijke afwijkingen als neurasthenie en zenuwoverspanning veroorzaken.
3° Werkplaatsen dienen wat lichttoevoer, luchtverversching en verwarming betreft, aan hygiënische eischen te voldoen; stof en schadelijke dampen moeten vermeden of verwijderd worden. Gemiddeld dient in gesloten ruimten 15 m3 voor iederen werker gereserveerd te zijn.
4° Spierarbeid in onhygiënische houding kan tot orthopaedische afwijkingen en zelfs tot orgaangebreken leiden. De langdurige zittende en gebogen houding van kleermakers maakt dat borsten buikorganen sterk gedrukt worden en de eigenaardige houding der beenen werkt nadeelig op de kniegewrichten. Mede onder invloed van de huisindustrie met haar gebrek aan frissche lucht komt daarom tuberculose bij kleermakers vrij veel voor. Naaisters zijn gepredisponeerd voor bleekzucht. Schoenmakers en schoenlappers vertoonen eveneens een verhoogde sterfte aan t.b.c. De zgn. schoenmakersborst, d.w.z. een inzinking van het borstbeen en afplatting van de borstkas, ontstaat door het steunen van de werkstukken tegen de borst en is waarschijnlijk oorzaak van de vrij veelvuldige hartaandoeningen; de schoenenfabriek is daarom hygiënisch een vooruitgang. Ook stratenmakers ondervinden vaak de gevolgen eener ongeschikte houding in den vorm van hartafwijkingen. Het langdurig staan van apothekers en drogisten, de zittende levenswijze van kantoorbedienden en studiemenschen, kunnen den bloedsomloop schaden en dikke beenen of aderspatten veroorzaken of het ontstaan van platvoeten in de hand werken; werksters lijden door het kruipen vaak aan kniebeursontsteking; lastdragers aan scheefheid of verkrommingen. Bekend zijn ook de zgn. bakkersbeenen (x-beenen) en de platvoeten der winkelbedienden. Wetten en verordeningen hebben veel bijgedragen om de geschetste nadeelige gevolgen te voorkomen.
5° Beschadiging der zintuigen komt vooral tot uiting ten opzichte van het gezicht en het gehoor. Bijziendheid bij horlogemakers, juweliers, typografen, graveurs; nystagmus (krampachtige trekkingen van oogspieren), conjunctivitis bij stralende hitte, ultraviolet licht en stofinwerking zijn bekende aandoeningen. Door schutbrillen is veel nadeel te voorkomen.

Het gehoor ondergaat veelal nadeeligen invloed, in het bijzonder het Cortische orgaan, door hamerslagen (smeden), kanonnades (artilleristen), werkzaamheden met springstoffen en treingeraas (locomotiefpersoneel). Voorzorgen kunnen door de belanghebbenden soms genomen worden (proppen in de ooren).

6° H o o g e luchtdruk, > Barometrische drukking. Bijzondere gevallen van nadeeligen invloed van hoogen druk doen zich voor bij beroepsmuzikanten, die blaasinstrumenten bespelen en bij glasblazers. Uitzetting der longen (emphyseem) met bronchitis komt bij beiden nogal eens voor; de zgn. glasblazerswangen ontstaan door een bovenmatige uitrekking der wangen, die wel geen gevaar, maar toch een monsterachtig gezicht oplevert.
7° H o o g e temperatuur in den vorm van stralende warmte komt in smidsen, ijzergieterijen, glasblazerijen, bakkerijen, bij autogeenlasschen en bij stokers voor; de sterk zweetende huid is gevoelig voor ontsteking en de door de hitte opgewekte dorst leidt soms tot onmatig drinken en digestiestoornis ; ook de plotselinge overgang in koude omgeving levert gevaar op. Tegen brandgevaar wordt asbestkleeding of in ammoniumsulfaat gedrenkte kleeding aangewend; tegen de huidaandoening is verschoonen en baden aangewezen. Waar heete lucht gepaard gaat met hoog vochtgehalte is veel ventilatie onontbeerlijk.
8° Inademing van stof leidt bij steenhouwers, mijnwerkers (anthracosis) en in stofrijke bedrijven zooals cement- en wolfabrieken, ijzerindustrieën (siderosis) en thomasslakkenmeelfabrieken tot ziekte der ademhalingsorganen.

Door exhaustors dient men het stof te verwijderen en door respirators de individuen te beschermen. Dikwijls werken de arbeiders niet mede, omdat respirators, schutbrillen, enz. hinderlijk worden geacht. Ook stofzuigers, voor huiselijke bezigheden zeer doelmatig, worden door huisvrouwen, dienstboden en werksters nog te weinig gebruikt.

9° Vergiftigingen kunnen zoowel door vaste en vloeistoffen als door gassen veroorzaakt worden en geven aanleiding tot het ontstaan van chronische kwalen.

Het lood (loodwit) in het schildersbedrijf en in de letterzetterij gebruikt, het phosphor in de lucifersfabrieken, het kwikzilver in spiegel- en thermometerfabrieken, het arsenicum bij het verwerken van arsenicumerts, leveren alle gevaar op, dat echter bij goeden wil door groote zindelijkheid (handenwasschen vóór het eten) en stofbestrijding zeer kan worden getemperd. Vergiftiging door chloor, bij de chloorkalkfabricatie, door zoutzuur bij de glas- en porceleinfabricatie, door zwavelzuur bij het bleeken van zijde, wol en katoen en stroohoeden; door salpeterzuur bij de bereiding van nitrobenzol, vervaardiging van gloeikousjes en onderzoekingen in laboratoria, zijn niet zeldzaam. In den oorlog hebben de gifgassen groote beruchtheid gekregen en ook de doodelijke ongevallen in het Maasdal bij Luik zijn overbekend. Luchtverversching is in deze gevallen het eenige middel.

10° Ongevallen zijn in tal van bedrijven mogelijk en in hooge mate afhankelijk van het betrokken individu. Ongevallen bij arbeid in de bergen (steengroeven) en mijnen door neervallende steen of kolen, bij het afdalen in de mijngangen, bij den omgang met explosief materiaal (stoomketels, knalgas), zijn echter dikwijls niet te vermijden. Het toenemend gebruik van machines heeft het aantal ongevallen doen vermeerderen, maar ook de middelen ter voorkoming doen vinden, als omkleeding der gevaarlijke deelen (riementransmissies, zagen, centrifuges), afronding van hoekige draaiende stukken, enz. De veiligheidswet bevat daarvoor de noodige bepalingen en de ongevallenwet voorziet in de gevolgen voor zoover mogelijk. Een leerzaam instituut voor de practische toepassing der veiligheidsvoorschriften is het Veiligheidsmuseum te Amsterdam.
11° Ziekten spelen eveneens een belangrijke rol. Tuberculose (bij verpleegsters), typhus door melk of water of bacillendragers, syphilis (bij verloskundigen), mijnwerkersziekte door wormen (anchylostomum duodenale), infecties door lompen in papierfabrieken en bergplaatsen van afval, dierziekten (miltvuur en droes) in slachterijen en huidenzouterijen, staan menigmaal met beroep in oorzakelijk verband. Onderricht in deze gevaren, verantwoordelijkheidsgevoel en voorzichtigheid zijn de beste voorbehoedmiddelen.
12° Nachtarbeid werkt nadeelig door het ontbreken van zonlicht, waarvan de gunstige invloed op bloedvorming en stofwisseling (ultra-violette stralen) door niemand meer ontkend wordt. Bovendien ondervindt het zenuwstelsel dikwijls een nadeeligen afstompenden invloed door gebrek aan slaap en het buitengesloten zijn van familie- en maatschappelijk leven. Vooral geldt dit voor onafgebroken nachtdienst. Nachtarbeid voor vrouwen voor industrieele doeleinden is dan ook wettelijk verboden behalve voor één industrie (haringspeten).
13° Vrouwenarbeid. Zware lichaamsarbeid is in het algemeen voor vrouwen ongeschikt; ook wijst in vele gemengde beroepen de vrouw een hooger ziektecijfer en een langzamer herstel aan dan de man, ofschoon alcoholmisbruik en ongezonde levenswijze bij haar minder voorkomen (textielindustrie, lucifers-, aardewerk- en tabaksfabrieken). Er zijn echter talrijke beroepen, waarvoor althans de ongehuwde vrouw even goed of beter geschikt is dan de man (kantoorarbeid, werkster, huishoudster, dienstbode, winkeljuffrouw, verpleegster).

De gehuwde vrouw behoort, vooral als ze kinderen heeft, in fabrieken en werkplaatsen niet thuis. Volgens een door de arbeidsinspectie ingesteld „Onderzoek naar den Fabrieksarbeid van gehuwde vrouwen in Nederland deden 45% der gehuwde vrouwen, waarover het onderzoek liep, naast den fabrieksarbeid, het huishouden met inbegrip van de wasch en hervatten den arbeid reeds kort na de bevalling, voor zoover althans de wet zulks niet verhinderde. De gevolgen zijn, dat niet alleen bij de arbeidster zelve zich vaak uitputtings- en vermoeiingsverschijnselen voordoen of bij veel staanden arbeid de bekende beenzweren (ulcera cruris) ontstaan, maar ook nog, dat de kinderen de borstvoeding moeten ontberen en in het algemeen onvoldoende verzorgd worden. Voor het eten zorgen, bedden opmaken en de wasch doen gaan voor. De zwangere vrouw moest zooveel mogelijk uit de fabriek geweerd worden en eerst drie maanden na de bevalling terug mogen keeren; dan kan ze ook althans in die drie maanden haar kind zoogen.

14° Kinderarbeid van jonge kinderen behoort in Nederland behalve bij den landbouw en de huisindustrie vrijwel tot het verleden; arbeids- en leerplichtwet hebben daaraan grootendeels een einde gemaakt. Toch wordt naast het schoolgaan nog wel eens loopwerk of huiselijk werk van kinderen geëischt, meestal met als gevolg oververmoeienis en slechte vorderingen in het onderwijs. Oudere, niet meer schoolplichtige kinderen bezitten ook nog niet voldoende weerstandsvermogen om langdurigen of veeleischenden arbeid te verrichten. Arbeiders onder 20 jaar vertoonen een te hoog ziektecijfer en dit geldt volgens Oostenrijksche statistieken vooral ten opzichte van a.s. bouwvakarbeiders, boekdrukkers, bakkers, kleermakers, handschoenmakers en boekbinders. Dikwijls is de onervarenheid en onhandigheid oorzaak van verwondingen met de gevolgen daarvan (bouwvakarbeiders). De genezing treedt echter meestal spoedig in. Arbeid in de frissche lucht is vooral voor jonge menschen het meest geschikt, maar dikwijls niet mogelijk.
15° Huisindustrie geschiedt gewoonlijk in een onhygiënische omgeving (zolders, kelders, schuren) en wordt daarbij slecht betaald, terwijl dan een compensatie gezocht wordt in een langdurigen en dikwijls nachtelijken arbeid. Vrouwen, kinderen en minderwaardige werkkrachten vooral nemen er deel aan. Geen wonder, dat ziekten en vooral tuberculose veel onder de huisindustrie-arbeiders (kleermakers, schoenmakers, mattenindustrie) voorkomen. Bovendien laten arbeidswet en veiligheidswet dezen beroepsarbeid nagenoeg ongemoeid. In New York is het aantal woningen, waar huisindustrie wordt uitgeoefend, door samenwerking van werkgever, huiseigenaar, woningtoezicht en arbeidsinspectie van 25 000 tot 3 000 gereduceerd.

Statistiek.

De mate van schadelijkheid van beroepen heeft men ook getracht in cijfers weer te geven. Van belang is daarbij te weten, hoe de verschillende beroepen over de bevolking verdeeld zijn. Het Statistisch Zakboek over 1931 van het Centraal Bureau v.d. Statistiek, blz. 15, geeft voor Nederland het volgende overzicht.

Ziekte- en sterftecijfers in verband met het beroep moeten met groote voorzichtigheid behandeld worden, omdat andere oorzaken daarbij dikwijls niet uit te sluiten zijn. Zeldzame beroepen bijv. geven te kleine grondgetallen voor de berekening en sommige beroepen hebben een ouderdomsbezetting, die van grooten invloed is op het sterftecijfer (huiseigenaren bijv. zijn meestal ouder dan 40 jaar). Soms oefent iemand naast zijn gewoon beroep nog een ander uit (barbier en begrafenisondernemer). Door de invoering van machines is voor oorspronkelijk verschillende beroepen het verschil uit gezondheidsoogpunt weggevallen; of iemand als timmerman of als metaalbewerker aan een draaibank staat, of een bakker een kneedmachine en een boekdrukker een drukpers hanteert, maakt in hygiënisch opzicht weinig verschil. Bij vrouwen heeft het geslachtsleven veel invloed op ziekte en sterfte.

Winkeliers, winkelbedienden en kantoorbedienden, ambtenaren, geneesheeren, vrachtrijders hebben nog wrel een zelfden werkkring als vroeger en kunnen wel statistisch meer betrouwbare gegevens opleveren. Mag men aannemen, dat hooge sterfte in hooge leeftijdsklassen en geringe bij de jongelingschap (18—24 jaar) in een zelfde beroep op nadeel voor de gezondheid wijst, dan zouden wat de werklieden betreft, bijv. schilders, smeden, slagers, meubelmakers, agenten en reizigers, bootwerkers, krijgslieden en ook landbouwers een ongezond beroep uitoefenen; terwijl omgekeerd boekdrukkers, grondwerkers, timmerlieden, kleermakers, scheepsbouwers, zeevisschers en ambtenaren in een gezond bedrijf zouden werken. De verschillen zijn in deze gevallen echter niet groot en dus niet zeer bewijzend. Ongunstige cijfers vinden we ook bij Kath. geestelijken, vergeleken bij predikanten, en bij beroeploozen in vergelijking met arbeidenden, misschien omdat onder beroeploozen veel lichamelijk zwakken schuilen. In het algemeen zijn in het verloop der 20e eeuw mede door de sociale bemoeiingen de sterftecijfers belangrijk gedaald en dit geldt in ’t bijzonder voor geestelijken, geneeskundigen, onderwijzers, bakkers, voerlieden en slagers. Chlorose als massaal verschijnsel in beroepen als winkeljuffrouw is zelfs verdwenen. Ter illustratie dienen hier eenige sterfte-statistieken, overgenomen uit Saltet’s Voordrachten over Gezondheidsleer 1919, blz. 89 en 93.

Om den belangrijken invloed van den ouderdom zooveel mogelijk uit te schakelen, werd in de tweede statistiek (der werklieden en bedienden) alleen rekening gehouden met personen beneden den 46-jarigen leeftijd. Tevens is in deze statistiek de sterfte aan tuberculose als meest belangrijke oorzaak weergegeven.

Sterfte, gemiddeld in 1908-’11 per 1000 per jaar naar leeftijdsklassen, met vermelding tusschen haakjes der sterfte aan tuberculose van longen en larynx.

Ned. Recht.

Wettelijke maatregelen ter voorkoming van hygiënische en sociale nadeelen van den arbeid en het beroep zijn voor Nederland o.a. vastgelegd in de Arbeidswet 1919 en daaruit voortvloeiende algem. maatregelen van bestuur. Zoo bevat deze wet:

1° bepalingen ter beperking van den arbeidsduur (in fabrieken en werkplaatsen niet meer dan 81 /2 uur per dag en 48 uur per week);
2° voorschriften omtrent het verrichten van arbeid, die gevaar op levert voor de gezondheid, zedelijkheid of het leven van de arbeiders, in het bijzonder van jeugdige personen en vrouwen;
3° arbeidsverbod voor leerplichtige kinderen en voor alle kinderen beneden een bepaalden leeftijd (14 jaar);
4° bepalingen, noodig om de naleving der voorschriften te controleeren en te verzekeren.

Onder arbeid verstaat deze wet alle werkzaamheden in een onderneming. De wet is nog niet op alle soorten van arbeid toepasselijk verklaard. Voor sommige ondernemingen zijn de voorschriften in afzonderlijke wetten belichaamd, zooals voor den steenhouwersarbeid in de Steenhouwerswet 1921, voor den havenarbeid ten deele in de Stuwadoorswet, voor den mijnarbeid in de Mijnwet 1903. De werkzaamheden van den patroon en van zijn echtgenoote zijn niet aan beperkende bepalingen onderworpen, behalve in het bakkersbedrijf. De reeds genoemde Veiligheidswet dient ook tot bescherming van den arbeid, terwijl de Hinderwet last en schade voor omwonenden tracht te verhinderen. In 1932 is ook de Winkelsluitingswet in werking getreden.

Het toezicht op de bepalingen der Arbeidswet en den opsporingsdienst is opgedragen aan verschillende ambtenaren, waarvan de directeur-generaal aan het hoofd staat. Verder zijn er aan verbonden inspecteurs, ingenieurs, scheikundigen, landbouwkundigen en ook vijf geneesheeren met den titel van medisch-adviseur of geneeskundige bij de arbeids-inspectie. De wet verplicht ook de gewone niet-ambtelijke geneesheeren tot aangifte van beroepsziekten, een verplichting, waaraan echter dikwijls niet gedacht, althans niet voldaan wordt. De geneesheeren-ambtenaren der arbeidsinspectie verrichten blijkens het Centraal Verslag talrijke onderzoekingen en keuringen van mannelijke, vrouwelijke en jeugdige werkers en werksters in fabrieken en van de inspecteurs en ingenieurs kan, vooral nu aan de technische hoogeschool te Delft ook technische hygiëne wordt gedoceerd, op den duur meer inzicht en belangstelling voor beroepshygiëne en beroepsziekten verwacht worden; maar er is op dit gebied nog zooveel te onderzoeken en te verbeteren, bijv. omtrent fabrieksruimten, verlichting, reinheid, ventilatie, temperaturen, schade door dampen, gassen, stof en giftig materiaal, dat een centraal instituut, waar onderzoekingen kunnen worden verricht en door de ambtenaren kennis kan worden opgedaan, zeker niet overbodig zou zijn.

L i t.: W. J. H. Huinink, Verg. Studie van de sterfte naar het beroep in Nederland en eenige andere landen (diss., 1899); H. Westergaard, Die Lehre von der Mortalität und Morbidität (1901); R.

Prinzing, Handbuch der medizinischen Statistik (1906); S. Rosenfeld, Zur Gesundheitsstatistik der Berufe (19071; Krankheitsund Sterblichkeitsverhältnisse in der Ortskrankenkasse für Leipzig und Umgebung (Berlijn 1910); C. M. Kleipol, Critische beschouwing over beroepsziekte- en beroepssterftestatistiek (diss., 1912); Bijdrage tot de Statistiek van Nederland (1917, no. 247 v.h. Centr. B. voor de Statistiek); Causes of Deuth by Occupation U.S.

Department of Lubr (1917); E. W. Hope, Industrial Hygiene und Medicine (1923); L. Heyermans, Handleiding tot de kennis der Beroepsziekten (21925); Centraal Verslag der Arbeidsinspectie (1931); P. Stapel en J. J.

A. de Koning, Leerboek voor de Politie (1932); R. Bromberg, Over de bedrijfsziekten en hare sociale beteekenis; J. Berthillon, De la morbidité et de la mortalité par professions. Transaetion 7 Int. Congres of Hygiene Demogr.

Droog.

Beroepshygiëne in België.

De b. wordt in de Belgische arbeidswetgeving geregeld door een zeker aantal wetten en Kon. Besluiten, die tot doel hebben:

1° maatregelen te treffen om de veiligheid en de gezondheid van de werklieden te bevorderen, en
2° de eerste hulpmiddelen te bepalen, die bij ongevallen in de handels- en nijverheidsondernemingen dienen toegepast te worden. Het meeste belang biedt het Algemeen Reglement van 30 Maart 1905. Dit voorziet o.m. maatregelen aangaande de gezondheidsvoorwaarden der localen: luchtvoorziening, verlichting, verwarming, zindelijkheid en droogte der werkhuizen; maatregelen tot voorkoming van de gevaren, opgeleverd door machines: beschutting voor vliegwielen, cylindertrommels, assen, riemen, kabels en andere bewegingsorganen; maatregelen tot voorkoming van de gevaren, veroorzaakt door heftuigen en kabelbanen: verplicht jaarlijksch onderzoek nopens den weerstand der kabels, remmen en pallen; maatregelen tot voorkoming van verstikking in gasuitwasemende plaatsen, enz.

Dit Algemeen Reglement werd herhaalde malen herzien en aangevuld, o.m. door het K. B. van 28 Mrt. 1919 op de stoomketels en door het K. B. van 28 Dec. 1931 op het aan leggen van electriciteitsgeleidingen. Het eerste heeft tot voornaamste doel de voorkoming van explosie door te hooge stoomdrukking of door droogstaan der ketels. Het tweede beoogt vooral het voorkomen van brand door kortsluiting en electrocutie.

Andere wetten en K. B. voorzien voorschriften voor bepaalde bedrijven, beschouwd als bijzonder gevaarlijk of ongezond; onder deze dienen geciteerd: samengeordende wetten op de mijnen, steengroeven en graverijen (15 Sept. 1919); wet en Kon. Besluit op de steenbakkerijen (wet 30 Aug. 1909 en K. B. 4 Juli 1925); wet en Kon. Besluit op de lucifersfabrieken (wet 30 Aug. 1919 en K. B. 1 Juni 1920); wetten en Kon.

Besluiten op het gebruik van loodwit en andere loodhoudende kleurstoffen; wetten en Kon. Besluiten op de stapelplaatsen en fabrieken van springstoffen, enz. De eerste hulpmiddelen, die bij ongevallen in de handels- en nijverheidsondememing gen moeten toegediend worden, maken het voorwerp uit van een Kon. Besluit van 16 Jan. 1932. Daarin wordt voorzien: o.m. dat in iedere gevaarlijke of ongezonde handels- of nijverheidsondememing steeds een verbandtrommel moet voorhanden zijn, waarvan de inhoud verandert naar gelang den aard en omvang van het bedrijf.

Naast deze wetten en K. B. kent de Belgische arbeidswetgeving zekere andere wettelijke, voorschriften, die onrechtstreeks bijdragen tot de verhooging van de beroepshygiëne. Hieronder dienen gemeld: de wet op den arbeidsduur (> Achturenwet); de wet op de Zondagsrust; de wet op den arbeid van vrouwen en kinderen; de wet op de werkhuisreglementen; het toezicht van de fabrieken en werkhuizen (> Arbeidsinspectie), enz.

L i t.: Destrée, Hallefe, Soudan, Janson, Code du Travail (2 dln. Brussel 1924); H. Velge, Eléments de droit industriel belge (8 dln. Brussel 1927-1929).

Rondou.

< >