Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 05-02-2024

Beroepsgeheim

betekenis & definitie

is een speciaal geval van toevertrouwd geheim. Onder beroepsgeheim en ambtsgeheim wordt verstaan de verplichting, om datgene, wat men krachtens ambt of beroep van anderen weet en waarvan de bekendmaking voor anderen ongewenscht is, geheim te houden.

Deze verplichting kan voortvloeien uit den aard van het ambt of beroep (bijv. geneesheer, advocaat, notaris) of uit een wettelijk voorschrift of uit een uitdrukkelijk opgelegde of uitdrukkelijk aanvaarde verplichting tot geheimhouding (soms door middel van een eed). De verplichting, die het b. oplegt, is een ernstige zedelijke verplichting. Het b. immers is noodzakelijk voor het algemeen welzijn. De menschen moeten in verschillende aangelegenheden de hulp van deskundigen kunnen inroepen, zonder gevaar, dat hetgeen zij aan die deskundigen mededeelen, tot hun nadeel of ongerief aan anderen bekend zal worden. Als het beroepsgeheim niet bestond ook als gewetensverplichting, zouden velen ervan teruggehouden worden, zich tot een dokter te wenden, tot groot nadeel niet alleen van hun persoonlijke gezondheid, maar ook van de volksgezondheid. Het beroepsgeheim wordt ook door de burgerlijke wet erkend en beschermd, doordat de overtreding gestraft wordt.

Zelfs de rechter kan nooit iemand dwingen om voor de rechtbank getuigenis of verklaring af te leggen aangaande dingen, die onder het beroepsgeheim vallen. Wel geeft de wet de vrijheid om voor den rechter over dergelijke dingen te spreken, zoodat de betrokken personen hier hebben te handelen overeenkomstig de natuurlijke zedenleer en hun eigen geweten. Zooals van ieder toevertrouwd geheim, geldt ook van het beroepsgeheim, dat het niet zoo absoluut en star moet worden opgevat, dat er nooit een reden zou kunnen aanwezig zijn, die het geoorloofd maakt om te spreken. Deze redenen doen zich wel zelden voor, nl. wanneer openbaring van hetgeen men onder beroepsgeheim weet, het eenige middel is om de gemeenschap of een derde te beschermen tegen een zeer groot en onrechtvaardig toegebracht nadeel. Wanneer bijv. iemand een besmettelijke ziekte heeft en weigert de noodige maatregelen te nemen om niet anderen te besmetten, zou een geneesheer de overheid mogen waarschuwen; hij zou het zelfs verplicht zijn om wille van de gezondheid van vele anderen. Deze uitzondering bestaat niet alleen wat den gewetensplicht betreft, maar wordt ook erkend door de burgerlijke juristen. „De bij art. 272 veronderstelde verplichting tot geheimhouding kan ook opgeheven worden door een hoogeren plicht van zedelijken of maatschappelijken aard, die de openbaarmaking van het geheim vordert” (Simons, Leerb.

Ned. Strafr. II, 65). In het bijzondere geval van besmettelijke ziekte legt de wet den geneesheeren uitdrukkelijk den plicht op, om de overheid ervan in kennis te stellen. De zedelijke verplichting van het b. kan ook worden opgeheven, doordat de persoon, wien het aangaat, bijv. de patiënt, verlof tot spreken geeft; of de wet deze uitzondering erkent, is niet zeker. Een zeer bijzondere vorm van beroepsgeheim is het biechtgeheim, voor de priesters, dat nog strenger tot geheimhouding verplicht.L i t. : A. Aletrino, Eenige beschouwingen over den beroepseed der artsen (1889); J. N. Thyssen, Het geheim van den medicus (T. v. S. V 1890, 863); dr.

C. v. Tusschenbroek, Het geheim van den medicus (T. v. S XI, 10D ; Handelingen der Ned. Jur. Ver. (1905 ; adviezen A. Tak en J.

N. Thyssen); C. J. Wynaendts Francken, Het medisch beroepsgeheim (1906); A. C. M. Beukers, Het beroepsgeheim van den geneesheer (1915).

Bender.

Beroepsgeheim in het Ned. S t r a f r e c h t. Hij, die opzettelijk eenig geheim, dat hij uit hoofde van zijn (ambt of) beroep verplicht is te bewaren, bekend maakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden (art. 272 W. v. Str.). Wanneer iemand in verband met art. 272 verplicht is een geheim te bewaren, wordt meestal door den aard van het beroep bepaald. Vast staat het voor geestelijken, geneesheeren, advocaten, enz.

Minstens twijfelachtig bij journalisten, bankiers, enz. Als dringende belangen het eischen, kan de verplichting vervallen. Art. 272 is dan van zelf niet meer toepasselijk. Een beroep op overmacht (art. 40 W. v. Str.) is dan ook niet eens noodig. In hoeverre dergelijke omstandigheden de verplichting doen vervallen, moet van geval tot geval naar redelijk oordeel worden beslist.

Ned. Strafprocesrecht. Van het geven van getuigenis kunnen zich verschoonen zij, die uit hoofde van hun stand (geestelijken zijn hier bedoeld), hun beroep of hun ambt tot geheimhouding verplicht zijn, doch alleen omtrent hetgeen, waarvan de wetenschap aan hen als zoodanig is toevertrouwd (art. 218 W. v. Str.). Dit geldt van getuigenis voor den strafrechter. Naast den geheimhoudings plicht staat het verschooningsrecht. De betreffende mag spreken, als een dringend belang dit zou vorderen.

Pompe.

Belg. Strafrecht. Art. 458 van het Strafwetboek straft de geneesheeren, heelmeesters, officieren van gezondheid, apothekers, vroedvrouwen en alle andere personen, die door staat of beroep bewaarder zijn van de hun toevertrouwde geheimen, en deze openbaren buiten het geval, dat zij geroepen zijn om in rechte getuigenis af te leggen, alsook buiten het geval, dat de wet hen verplicht die geheimen bekend te maken. De andere personen, waarvan sprake in de wet, en die door staat of beroep bewaarder zijn van de hun toevertrouwde geheimen, zijn o.m. priesters, advocaten, pleitbezorgers (procureurs), notarissen, postbedienden, deurwaarders, loden van tuchtraden, voogden, curators, enz. De wet verplicht zekere bewaarders van het beroepsgeheim deze bekend te maken;

1° voor de aangifte der geboorte van een kind (art. 55-57 B.W.);
2° voor besmettelijke ziekten (K. B. van 10 Juni 1922);
3° voor de bestatigingen, gedaan in uitvoering van een opdracht van de rechterlijke macht.

De toestemming van den belanghebbenden persoon heeft voor gevolg, dat de schending van het beroepsgeheim niet strafbaar is. Doch daaruit volgt niet, dat het geheim moet geopenbaard worden. Al de personen, hierboven aangegeven, mogen weigeren te getuigen nopens de geheimen, welke hun toevertrouwd werden. Doch zij zijn niet strafbaar, indien zij ter gelegenheid van een getuigenis een geheim kenbaar maken. Zij moeten naar geweten oordeelen, of het geheim al dan niet dient bewaard te blijven.

Lit.: Quelques mots sur le secret professionnel, in Annales de la Société de Médecine légale (1902) , Nijpels et Servais, Code Pénal Annoté (IV, 333 vlg.); Répertoire pratique de Droit Beige (I, V° Art de guérir, nr. 37 vlg.).

Collin.

< >