Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 05-02-2024

Beowulf

betekenis & definitie

het oudste overgeleverde Germaansche heldendicht, of bewerking van oude heldensagen, geschreven in het Angelsaksisch door een onbekende, waarschijnlijk een Benedictijn, in het Noorden van Engeland omstreeks 700-760.

I n h o u d.

Het gedicht bestaat hoofdzakelijk uit drie episoden. Beowulf, vorst der Geaten, heeft gehoord, dat Heorot, de koningszaal van Hrothgar, koning der Denen, telkens aangevallen wordt door een menschenetend monster, Grendel genaamd. Hij gaat daarom met veertien stoere mannen op reis om den koning van deze ramp te bevrijden. Hij wordt door Hrothgar en zijn gemalin Wealtheow met vreugde ontvangen, en des nachts in een vreeselijk gevecht gelukt het hem Grendel doodelijk te verwonden. De tweede episode is het gevecht tusschen Beowulf en Grendel’s moeder. Dit monster wil den dood van haar zoon wreken, maar B. achtervolgt haar en doodt haar op den bodem van het meer.

Met rijke geschenken beladen keert hij daarop met zijn gezellen naar zijn land terug. De derde episode speelt vele jaren later, toen de held reeds 50 jaren koning geweest was over zijn eigen land. Toen moest hij zijn koninkrijk bevrijden van een vuurspuwenden draak. Hij slaagt, maar wordt in den strijd doodelijk gewond. Het gedicht eindigt met de plechtige verbranding van het lijk van den heldenkoning.

Behalve deze drie hoofdthema’s, waarvan B. zelf de held is, bevat het gedicht nog verschillende kleinere episoden, vooral de liederen over Sigemund den Volsing en over Finn, den koning der Friezen. Deze episoden zijn belangrijk voor de reconstructie der oudste Germaansche heldensagen, maar de dichterlijke waarde van het gedicht ligt vooral in de verschillende toespraken, die zeer uitvoerig worden gegeven: bijv. die van den ouden Hrothgar, van zijn koningin en van B. zelf. Pakkend zijn ook de beschrijvingen van Heorot en van de verschillende gevechten en natuurtafereelen.

Vorm.

Het gedicht is geschreven in 3 183 allitereerende verzen, een versvorm, die verspreid was over het geheele Germaansche gebied. Daar B. het oudste gedicht is, dat ons in dezen vorm is overgeleverd, is het ons voornaamste gegeven om de wetten der oudGermaansche alliteratie vast te stellen.

Overlevering en oorsprong.

De B. is slechts bewaard in een enkel hs., geschreven omstr. 1000 door twee verschillende copiïsten; nu bewaard in het Britsch Museum te Londen; voor het eerst uitgegeven door G. J. Thorkelin, een Deensch geleerde, te Kopenhagen in 1815; in facsimile door J. Zupitza (prof. te Weenen) in 1882. De taal van dit hs. is in hoofdzaak een Zuidelijk dialect van het oud-Engelsch, maar vertoont eigenaardigheden van alle andere dialecten; het origineel was waarschijnlijk geschreven in een Angelsch dialect, ten N. of ten Z. van de Humber in de eerste helft der 8e eeuw. De inhoud is grootendeels echte oud-Germaansche heldensage, door de Angelen medegebracht uit hun oorspronkelijke woonplaats in Denemarken.

De Geaten, waarvan het gedicht spreekt, zijn ófwel de Juten in het Noorden van Denemarken (niet zeer waarschijnlijk), óf wel de Gauten, de bewoners van Götland ten Z. der groote Zweedsche meren (misschien gekoloniseerd in N.O. Jutland). De landschapsbeschrijving wijst ook herhaaldelijk op Skandinavië. De authenticiteit en Skandinavische oorsprong der Grendelsage blijken ook uit de G r e t i s sage, geschreven op Ijsland omstr. 1250-1300, maar geheel onafhankelijk van B.

Vele critici uit de 19e eeuw dachten, dat de schrijver slechts een verzamelaar was van oude liederen, zooals zij dat ook van Homerus dachten. Tegenwoordig wordt tamelijk algemeen aangenomen, dat de schrijver wel de oude liederen heeft gekend, maar ze zelf heeft bewerkt, en dat het gedicht in zijn bestaanden vorm het werk is van één enkelen dichter, die Virgilius kende, en die Christen was, en leefde aan het Angelsche hof of in een Angelsch klooster.

Vertalingen: in het Engelsch een twintigtal sedert 1837, o.a. door W. Morris (1895); F. B. Gummere (1909); J. R. Clark Hall (1914); A.

Strong (1925); In het Ned. door L. Simons (1896).

Lit.: De voornaamste Beowulf-kenners zijn: in Ned. prof. R. C. Boer (1912); in Engeland prof. R. W.

Chambers (1914, 1932); in Amerika prof. F. Klaeber (1928); in Duitschland prof. F. Holthausen (1905-’33); in Frankrijk W. Thomas (1913-’17), in Italië C.

G. Grion (1883).

Pompen.

< >