1° Arthur Christopher, Engelsch schrijver en geleerde. *1862, + 1929.
Oudste zoon van E. W. Benson, Anglic. aartsb. van Can ter bury. Studeerde te Cambridge, leeraar te Eton in 1885, prof. te Cambridge in 1904. Master of Magdalene College in 1915.Werken: Poems (1893) ; lyrics (1895) : geschiedenis van Eton (1899); Life of Archbishop Benson (1899). Voor de English Men of Letters : Rossetti (1904), Fitzgerald (1905) en Walter Pater (1906). Verder: From a College Window (1906); The Altar Fire (1907); Ruskin, a Study in Personality (1911); Hugh, Memoirs of a Brother (1914).
2° Edward Frederic, Eng. romanschrijver. *1867, derde zoon van E. W. Benson, Anglic. aartsb. van Canterbury. Heeft archeologische onderzoekingen gedaan in Athene en Egypte (1892—’95) en veel gereisd in Algiers, Egjqj’te, Griekenland en Italië. Zeer vruchtbaar romanschrijver sedert 1893, vooral van het Londensch society leven.
Werken: o.a. Dodo (1893); Rubicon (1894); The Angel of Pain (1906) ; Dodo the Seeond (1914); Arundel (1914) ; The Freaks of Mayfair (1916); Dodo wonders (1921); Pharisees and Publicans (1926); Spook Stories (1928); As We Were (1930); Travail of Gold (1933); Life of King Edward VII (1933), enz.
3° Ro b ert Hugh, Eng. Schrijver, Katholiek bekeerling. *1871, + 1914; vierde zoon van E. W. Benson, Anglic, aartsb. van Canterbury. Studeerde te Eton en te Cambridge; ontving de Ariglicaansche priesterwijding in 1895. Werkte voor de zielzorg in de achterbuurten van Londen en ging in 1898 naar een Anglicaansch klooster te Mirfield. Dit verliet hij in 1903, schreef The Light Invisible, en werd Katholiek in hetzelfde jaar; schreef het volgende jaar zijn eersten grootcn hist, roman over de vervolgingen onder koningin Elizabeth: By What Authority. Katholiek priester gewijd te Rome in 1904, woonde hij tot 1908 te Cambridge, studeerende en schrijvende. Daarna vestigde hij zich tot zijn dood te Buntingford in Hertfordshire. Benoemd tot Geheim Kamerheer in 1911. Stierf bij zijn geliefden broer A. C. B.
Werken: The King’s Achievement (1905; over Hendrik VIII); The Queens Tragedy (1906; over koningin Maria de Katholieke); The History of Richard Raynal, Solitary (1906; de gefingeerde levensbeschrijving van een heremiet in de 15e eeuw); The Sentimentalists (1906) en The Conventionalists (1908), psychologische romans ; A Mirror of Shalott (1907) en The Papers of a Pariah (1907), schilderachtige beschrijvingen van de Kath. liturgie; The Lord of the World (1907 ; een roman over het einde der wereld en den antichrist); The Necromancers (1909 ; over spiritisme); None other Gods (1910); Come Rack, Come Rope (1912); An Average Man (1913); Oddsfish (1914: over Karel II). Eenige levendige en zeer oorspronkelijke series preeken : The Religion of the Plain Man (1906); Christ in the Church (1911); The Friendship of Christ (1912) en Paradoxes of Catholicism (1913). Verschillende kleinere werken. De meeste ook in Nederl. vert. o.a. door Albertine Steenhoff-Smulders.
Lit.: A. C. Benson, Hugh (1914); C. C. Martindale S.J., biogr. (1916), en in Diet, of Nat. Biogr.
Suppl. (1927); een uitvoerige studie van B.’s romans door L. Franke S.J. (in Studiën 88, 1917) én door P. Braybrooke (in Some Catholic Novellists, 1931); The Coward (bespr. door W. Nieuwenhuis in De Katholiek 142, 1912); Oddsfish (door M. Sloot in De Kath. 147, 1915).
4° S t e l l a, moderne Eng. romanschrijfster, niet verwant met bovengenoemde Bensons. 1892. Heeft meest in het buitenland, Zwitserland enz. gewoond; van 1918 tot 1920 in Califomië. Huwde in 1921 met een Ier, J. C. O’Gorman Anderson, in dienst bij de douane in China.
Werken: This is the End (1917); The Poor Man (1922); Worlds within Worlds (1928); Tobit Transplanted (1931); Hope against Hope and other Stories 1931).
Lit.: Jos. Panhuysen, in De Tijd van Zondag 26 April 1931.
Pompen.