Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 05-02-2024

Benedenwindsche Eilanden

betekenis & definitie

Nederl a n d s c h e, zijn Curaçao (met Klein-Curaçao), Aruba en Bonaire. Ze liggen in het Z. deel van de Caribische Zee, ten N. van de republiek Venezuela.

Ze behooren tot het gouvernement Curaçao, dat bovendien de Bovenwindsche Eilanden (Zuidhelft van St. Martin, St. Eustatius en Saba) omvat. Beide groepen eilanden liggen in het gebied van den N.O. Passaat. Ten opzichte van de groep van Curaçao (het hoofdeiland) ligt de groep van St.

Martin „boven den wind”; vandaar de namen. Aantal inwoners van de Benedenw. Eilanden op 31 Dec. 1930: 71 557, waarvan 60 779 Katholiek; 31 Dec. 1931: 66 685. De B. E. behooren tot het apost. vicariaat van Curaçao.Voor bevolking, > Curaçao (gouvernement van).

Klimaat. Het tropische klimaat is dor en droog.

1° De temperatuur is het heele jaar door tamelijk gelijkmatig. De nabijheid der zee en de frissche constante N.O. Passaat maken de temperatuur dragelijk. In Sept. en Oct. is op windstille dagen de hitte drukkend. De gemiddelde jaarl. temp. is 27,9° C. Zelden wijst de thermometer lager dan 23° en hooger dan 33° C. Sept. wordt voor de heetste maand gehouden, Jan.-Febr. voor den meest koelen tijd.
2° De regenval is voor deze tropische eilanden gering. De gemidd. jaarl. regenval op Curaçao is 651,6 mm (Molengraaff). Otto Winkler geeft de volgende jaargemiddelden van den regenval: Curaçao 606,8 mm, Bonaire 537 mm, Aruba 451,2 mm; dit geeft voor de Benedenw. Eil. een jaargemiddelde van 628,4 mm.

De regentijd is van Oct. tot en met Jan. De droge tijd duurt van Febr. tot Oct.; valt er in den regentijd weinig of geen regen, dan duurt de droge tijd dus 20 maanden. De gemidd. dagelijksche verdamping beloopt op Curaçao van 4,5 tot 7,4 mm. Het gemidd. vochtigheidsgehalte der lucht bedraagt op Curaçao 73% en stijgt in de maanden Oct. en Nov. tot 79%.

3° Beweging der lucht. De eilanden liggen alle drie in de passaatstreek. In den drogen tijd is de passaat het sterkst. Hij belet op sommige plaatsen allen boomgroei. De kruin der boomen strekt zich uit naar het Z.W. als een platte breede bos takken. De Benedenw. Eil. liggen buiten de West-Indische orkaanzone.

Lit.: Encycl. van Ned.West-Indië (1914-1917, 404 vlg.); Meteorol. waarnemingen, gedaan op de meteorol. stations, in de koloniën Suriname en Curaçao tot en met 1918 (uitgave van het dept. van Landbouw in Sur.): Overzicht der meteorol. waarnemingen, verricht op de meteorol. stations in Ned. Westlndie (1919 vlg.; verschijnt jaarlijks); Otto Winkler, Neederl. Westindien. Mitteil. der Gesellsch. für Erdkunde (Leipzig 1923 1925): G. J. H. Molengraaff, Geologie en geohydrologie van het eiland Curaçao (1929).

Dierenwereld.

De landfauna is arm aan soorten. Groote, in het wild levende zoogdieren komen bijna niet voor. Kleine herten in het N.W. van Curaçao, konijntjes, verwilderde geiten en vleermuizen. Vogels zijn zeer algemeen op deze eilanden, waar evenwel slechts weinig soorten landvogels zijn. Bonaire is rijker aan vogels dan Aruba, omdat het meer begroeid is. De meest algemeene vogel op de drie eil. is de totolica.

Ook komen veel voor: perkiet, kolibrie, troepiaal, de tjoetjoebi, de chonchorogai, moffi, para di misa en barica heel; flamingo’s leven op Bonaire bij de Oranjepan en bij het Goto-meer. Slangen zijn er op de Beuedenw. Eil. weinig. Op Aruba komt de ratelslang voor. De dori, een kikvorsch, trof men vroeger alleen aan op Aruba, thans echter ook op Bonaire en Curaçao. Hagedissen zijn talrijk; zoo zijn er van Curaçao 11 soorten bekend, van de andere eilanden weinig minder.

Men ziet ze vooral op landwegen, op het heetst van den dag. De schuwe leguaan wordt tot ll/2 m lang. Hij komt vooral voor in het kalklandschap tusschen de rotsen, maar ook op de plateau’s (Lima, Bonaire). Om het vleesch wordt er jacht op gemaakt. Verblijfplaatsen: in het N. van Bonaire en bij de St. Christoffel op Curaçao.

De zoetwaterfauna is arm, maar zeer merkwaardig. Zoetwatervisschen komen slechts op enkele plaatsen voor, bijv. op de plantage Hato op Curaçao, bij Fontein en Rooi Prins op Aruba, en ten Z. van Kralendijk in waterputten van het kalklandschap.

De fauna der kusten, met hun vele beschutte inhammen, is rijk. Zeeschildpadden komen aan het strand eieren leggen; om het vleesch en de eieren wordt er jacht op gemaakt. Langs de kust: kreeften, krabben, garnalen, weekdieren en sponsen. Voedselvisschen zij er veel.

Veestapel.

Op de plantages houdt men vooral geiten (kabrieten), ook schapen, koeien en varkens. Verder kippen, kalkoenen, eenden en pauwen.

L i t. : M. G. Kutten, Over de vogels van de Holl. Benedenw. Eil. (Antillen) (Ardea, XX 1931).

Plantenwereld.

De flora is aan het droge klimaat aangepast; zij is vrij armoedig door gebrek aan regen in de droge perioden en wordt bovendien ongunstig beïnvloed door den sterken passaat. In overeenstemming hiermede valt een op den voorgrond treden van doornige struiken en cactussen te constateeren; slechts weinige plaatsen (hoogere heuveltoppen met meerderen neerslag) bezitten een dichtere begroeiing met een opvallende hoeveelheid epiphyten (Orchideeën en Bromeliaceeën op de boomen, bijv. op den St. Christoffelberg). Cactussen zijn: de kadoesji (zuilcactus); de datoe, waarvan men levende omheiningen maakt (> trankeera’s) voor maïsvelden of als grens van plantages; de meloencactus, die nog groeit op de meest kale kalkrots en de toena (een bladcactus). Boomen zijn er weinig, voornamelijk mimosa- en divi-diviboomen, die door den passaat meestal krom en tot bezems zijn verwaaid. Verder vindt men er: de indjoe, de wabi, de kalbas en de kibrahatsja (= kibrahacha).

De glanzende donkerbruine divi-divipeulen zijn rijk aan looizuur. Op lage, ziltige plaatsen komen manzanillaboomen voor met frisch, glanzend gebladerte; deze boom is vergiftig. Aan de slijkige orvers der binnenzeeën groeien mangroven. De voornaamste vruchtboomen in de „hofjes” zijn: Mango- en mispelboomen, kokos- en dadelpalmen, oranjeboomen, kenepa’s en tamarinden. Verder papaya’s, limoen-, schubappel-, zuurzakbo'-mon en guayaba (uitspraak y=j, evenals bij papaya). Uit de gedroogde schil van do oranjeappels wordt (in Nederland) een likeur gemaakt: de Curaçao.

Het voornaamste cultuurgewas van de Benedenw. Eil. is de kleine maïs (Adropogon sorghum Brot), het levert het hoofd voedsel der bevolking. Men plant gewoonlijk bij het begin der eigenlijke regens, nl. in Sept.—Dec.; droogte maakt een herhaald planten noodig en doet de oogst vaak mislukken. De oogst heeft plaats Maart—April. Van het meel maakt men een stijve, grijswitte pap (Foensji), het gewone volksvoedsel. De kleine maïs heet maisji sjikitoe. Op Aruba heeft men de maisji de siete siman (maïs van zeven weken).

L i t.: I. Boldingh, The flora of Cura?ao, Aruba and Bonaire (1914).

fr. Realino.

< >