Grieksche benaming voor het sanctuarium (priesterkoor): het achterste gedeelte der kerk, de plaats, waar zich het (hoofd) altaar bevindt, en ook de beide altaarvormige tafels: de prothesis, waarop de offergaven worden gereedgemaakt, en het diaconicon, waarop de gewaden voor den priester en den diaken gereedliggen. Achter het offeraltaar bevindt zich een nis, soms ook achter de beide andere.
In de hoofdnis zijn langs den wand zetels aangebracht: een voor den bisschop, de andere voor de priesters. Het b. is iets hooger gelegen dan het schip en ontleent hieraan zijn naam (Gr. bèma = trede, tribune). Van het schip is het gescheiden door een afsluiting, oorspronkelijk bescheiden, maar later, door versiering met heiligenbeeltenissen (>Iconen), uitgegroeid tot een wand met drie deuropeningen (> Iconostase). Louwerse.