Bij de wet van 23 Mei 1899, Stbl. 129, sedert de wet van 24 Dec. 1930, Stbl. 508, aangeduid als de „Belemmeringwet verordeningen” zijn enkele bepalingen vastgesteld, krachtens welke een einde kan worden gemaakt aan belemmeringen, die bij de uitvoering van openbare werken worden ondervonden en voortspruiten uit bepalingen, welke in verordeningen van de onderdeelen des Rijks — provinciën, gemeenten of waterschappen — voorkomen. Evenwel moet het werk, ten behoeve waarvan men de wet toegepast wenscht te zien, daarvoor van voldoende beteekenis zijn.
Vandaar geeft de wet een opsomming van groepen van openbare werken, bij de uitvoering waarvan van haar bepalingen gebruik kan worden gemaakt.Een pendant van genoemde wet is de wet van 13 Mei 1927, Stbl. 159, tot opheffing van privaatrechtelijke belemmeringen, welke bij de wet van 24 Dec. 1930, Stbl. 608, den officieelen naam van „Belemmeringenwet privaatrecht” verkreeg. Ook deze wet kan ten behoeve van alle openbare werken, waarvan het openbaar belang voldoende vaststaat, worden toegepast. Wanneer ten behoeve van een der groepen van openbare werken, in deze wet nader omschreven, duurzaam of tijdelijk gebruik moet worden gemaakt van onroerende goederen, kan krachtens deze wet ieder, die eenig recht heeft t.a.v. die goederen, behoudens recht op schadevergoeding, verplicht worden te gedoogen, dat het werk wordt aangelegd en in stand gehouden. De verplichting tot gedoogen van den aanleg of de instandhouding van het werk vloeit niet rechtstreeks uit de wet voort, maar kan, nadat een zekere procedure is gevolgd, worden opgelegd, en wel bij een besluit van den minister van Waterstaat. Op in de wet omschreven gronden kan ieder, die eenig recht heeft t.a.v. het onroerend goed, aan het Gerechtshof binnen het gebied waarvan het gelegen is, verniet is: ing verzoeken van de beslissing, waarbij voorschreven verplichting is opgelegd.
Stoer.
Belemmering van het verkeer op een openbaren weg en zonder verlof van het openbaar gezag, is strafbaar (N e d. Recht, W. v. Str., art. 427 6°). Een tolgaarder, die den weg verspert om tot rechtmatige tolheffing te geraken, is niet strafbaar, want hij handelt niet zonder verlof van het bevoegd gezag. Is de automobilist strafbaar, als hij door zijne weigering om de verschuldigde tolgelden te betalen, in verband met de daarmede samenhangende weigering van den tolgaarder om den tolboom te openen, het verkeer belemmert? Kennelijk beantwoordt de Hooge Raad deze vraag in ontkennenden zin.
(Belg. Rech t). B. v. h. verkeer is strafbaar ingevolge den wegcode van 1933.
Weitjes.