Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 05-02-2024

Beiersch

betekenis & definitie

Het tegenwoordige Beieren omvat een Zwabisch gedeelte (Augsburg, Ulm) in het W., een Frankisch (Neurenberg, W ürzburg, Bamberg) in het N. en N. O.; echt Beiersch daarentegen is de Oostelijke helft van het land en, wat het dialect betreft, geheel Oostenrijk.

De B. zijn in de geschiedenis de opvolgers der Markomannen, een machtigen Germaanschen volksstam, die eerst aan de Elbe gevestigd, op het laatste der le eeuw v. Chr. Bohemen veroverde. Dit land, toen Bojohaemum genaamd, behoorde aan een Keltischen stam, de Boji, vandaar de naam „heim der Boji”. Een verdere verhuizing bracht, na den val der Romeinsche heerschappij in Z.Germanië, de Markomannen, nu Beiers geheeten, naar het Donaugebied beoosten de Lech. De Lat. naam Baioarii, uit Germ.

Baiwarjoz, zou, naar een vernuftige interretatie in zijn eerste gedeelte aan de boji en aan Boemen herinneren en beteekenen „bewoner van het land der Boji”. Na de verwoesting van het rijk der Avaren door Karel den Grooten (791), richtte zich de Beiersche expansie naar het O., waar zij reeds in de 12e eeuw de tegenwoordige taalgrenzen van het Duitsch tegenover Slavisch en Hongaarsch bereikte.Het Beiersch is een Opperduitsch dialect, gekenmerkt door volkomen doorgevoerde klankverschuiving (bijv. paum = boom, lanckh = lang, enz.), afwezigheid van Umlaut in vele gevallen (pruck = brücke, brug, bijv. in den plaatsnaam Innspruck) alsook door een eigenaardigen woordenschat.

L i t.: Bremer, Ethnographie d. germ. Stamme (Straatsburg 1900); Schatz, Altbair. Grammatik (Göttingen 1907); Hoops, Reallexikon d. germ. Altertumskunde (Straatsburg 1911 vlg., s.v. Baiern).

< >