vroeger ook beiaard, beijaard of beier geheeten. Hieronder verstaat men een stel geharmoniseerde klokken, die door aanslaan met klepels of hamers welluidende klanken en accoorden ten gehoore brengen.
Kiliaen vertaalt het woord beiaart door „frequentamentum tintinnabulorum”. In het Latijn wordt het werkwoord Beiaarden ook vertaald met: armonisare cum campanis, d.w.z. harmoniseeren door middel van klokken. In het Zuiden gebruikt men nog steeds de woorden beiaard en beiaarden, afkomstig van beieren, dat weer afgeleid is van baren of beren = klank geven. In het Noorden spreekt men van klokkenspel. De klank eener klok ontstaat, als haar wand wordt geslagen, hetzij van binnen uit door een klepel, hetzij van buiten af door een hamer. Bij de eerste en oudste methode, ook thans nog in gebruik en „luiden” genoemd, wordt de klok aan het zwaaien gebracht, zoodat de klepel telkens twee tegenovergestelde punten van den klokwand raakt.
Voor godsdienstige plechtigheden wordt geluid, terwijl daarentegen bij blijde gebeurtenissen als de geboorte van een prins, een overwinning in oorlogstijd enz. werd gebeiaard; hierbij worden de klokwanden met houten hamers aan den buitenkant geslagen. Reeds in 1370 wordt hiervan melding gemaakt, waarbij echter alle gedachte aan muzikale prestatie is uitgesloten.De klokken werden gegoten zonder eenige zorg voor harmonische boventonen en bespeeld door personen, meestal zonder eenige muzikale opleiding.
Uit den uurslag der in de torens opgestelde mechanische uurwerken ontstond eerst later behoefte aan geharmoniseerd klokkenspel. De uurslag dezer uurwerken, die voor het eerst omstreeks 1350 werden geconstrueerd, ontging vaak de aandacht der bevolking, daar oorspronkelijk geen voorslag den uurslag voorbereidde. Als oplossing hiervan bracht men 3 lichte klokjes, gewoonlijk bellen of schellen, aan. Ze waren onderling op een accoord gestemd en werden wekkeringschellen of appeelkens (van het Fr. appèl) genoemd. Een dgl. voorslag is nog in de 14e eeuw ontstaan.
In den loop der volgende eeuw groeit het aantal dezer schellen tot vier, zes en zelfs acht, met behulp waarvan een melodie kan worden weergegeven. Dit is het „voorspel”.
De eerste voorspelen, waarvan het oudste in de abdij te Park bij Leuven werd gebouwd in 1480, werden in werking gebracht door het draaien van een houten trommel, bezet met ijzeren staafjes, die bij de draaiing de met de hamers der klokken in verbinding staande klavieren wegduwden. De houten trommel maakte later plaats voor een ijzeren, terwijl in 1663, waarschijnlijk te Delft, de eerste bronzen trommel werd gegoten.
Deze afgestemde kleine klokjes waren bovendien ook gemakkelijk met de hand te bespelen, zoodat op het einde der 15e eeuw met de klokkenspelen volkszangen en geestelijke liederen voor de bevolking ten gehoore kunnen worden gebracht, wat veel bijval oogstte.
Dit wordt in 1477 te Duinkerken en in 1481 te Antwerpen vermeld.
Ter vergemakkelijking van het bespelen worden in het begin der 16e eeuw klavieren gebouwd, waarvan de toetsen uit stukken bestaan en die door middel van draden in verbinding staan met de klepels, die nu ook, in tegenstelling met de vroegere hamers, in de klokken worden aangebracht (Oudenaarde, 1510).
Blijkens een publicatie in 1531 van den priester Jacob de Meyer, professor en geschiedschrijver te Ieperen en te Brugge, was dit klavierspelen toen reeds algemeen bekend. Het klavier onderging kleine wijzigingen in den loop der eeuw. Thans wordt algemeen het Mechelsch model als standaardvorm aangenomen en toegepast.
Het aantal klokken vermeerderde intusschen steeds. Omvatte een klokkenstel eerst 5 of 6 diatonische tonen, spoedig kwam men tot elf of 12 chromatische tonen, een octaaf dus; op de helft der 16e eeuw is het aantal tot 18 gestegen, dat vóór 1700, dank zij de toepassing van een voetklavier, uitgebreid wordt tot 22 tonen. In den loop der 17e eeuw steeg het getal tot 38 en bereikte in de 19e eeuw tot 50 toe. Het mechanisme tot bespeling heeft geen gelijken tred gehouden met dezen groei. De in de klok hangende klepel was met een draad van den torenmuur verbonden. Aan het midden van den draad was een andere bevestigd, die in verbinding stond met de toetsen van het klavier.
Dit systeem, het zgn. broeksysteem, wordt verweten, dat de bespeler tengevolge der losse verbindingen, zijn spel niet genoeg meester kan zijn.
Jef Denijn, beiaardier der stad Mechelen, bracht hierin verbetering door zijn „tuimelaarssysteem”. Met behulp van veren, die de klepels terugroepen, en verbinding der klepels onderling heeft de beiaardier thans zijn spel volkomen in handen. De mogelijkheid een klok herhaalde malen na elkaar aan te slaan, te laten trillen, geeft een gebonden klank.
In Nederland bestaan nog een zestigtal bespeelbare beiaarden, waarvan 6 enkel met trommelklavier. Verder heeft men nog gegevens over 45 verwoeste of verdwenen beiaarden. In België zijn ongeveer 70 bespeelbare beiaarden, waarvan 9 enkel met trommelklavier. Verder nog gegevens over een honderdtal verdwenen beiaarden. Noord-Frankrijk bezit nu nog 36 klokkenspelen, waarvan een derde slechts automatisch werken kunnen. Andere Fransche gewesten bezitten nog 16 oude beiaarden waarvan 3 zonder handklavier en een twintigtal moderne klokkenspelen. Verder in Duitschland ongeveer twintig, Engeland ongeveer twaalf evenals Amerika, Spanje zes, Portugal twee en slechts enkele in Italië, Denemarken, Zweden en Noorwegen.