De mensch bezit in zichzelven niet alles wat hij noodig heeft en al heeft hij nog zooveel vermogen, toch kan hij alles niet in eens aanschaffen, wat hij in zijn leven noodig zal hebben; hij voelt en erkent telkens opnieuw de noodzakelijkheid en hij moet telkens de mogelijkheid overwegen om het ontbrekende aan te vullen. In subjectieven zin is b. het gevoel en het bewustzijn, dat ons iets ontbreekt, verbonden met het verlangen dit ontbrekende aan te vullen.
Een wilde kan wel veel ontbreken, maar hij is er zich niet van bewust; een asceet kan wel het bewustzijn hebben, dat hem veel ontbreekt, maar hij zet het verlangen van zich af naar middelen ter aanvulling van zijn welvaartstekort. In objectieven zin is de b. de toestand van gebrek aan een bepaald iets en vervolgens de zaak, die men noodig heeft en verlangt. Hoe meer gecompliceerd een levensproces is, des te talrijker zullen de b. zijn. Uitbreiding der b. is dus op zichzelve niet te verwerpen: een toenemende beschaving brengt meerdere b. mee. Elke overdaad is echter te vermijden; ontaarding zal lijden tot onredelijke behoeftebevrediging, waaruit blijkt, dat de bevrediging der b. aan zedelijke normen moet worden onderworpen. Een doellooze toename en wijziging der b. mag niet worden bevorderd, wei echter die, welke rekening houdt met de ontplooiing der zedelijke, intellectueele en godsdienstige vorming der persoonlijkheid en der maatschappij.
In verband met de lichamelijk-geestelijke natuur van den mensch kan men spreken van stoffelijke en onstoffelijke b.; naar het ontstaan der b. kan men deze indeelen in aangeboren en verworven b. Om het min of meer dringende der b. aan te geven, spreekt men van bestaans- en beschavingsbehoeften of ook wel van natuur-, stands- en weeldebehoeften. Er zijn b., die zoodanig met ons organisme verbonden zijn, dat zij zich altijd doen gelden, zooals een zekere lichaamswarmte; sommige b. treden met tusschenpoozen of periodiek op, andere komen alleen op in bepaalde omstandigheden. Naar het subject der b. kan men onderscheiden: individueel e, gezins- en collectiviteits behoeften.
Men kan ook spreken van m i d d e l l ij k e en onmiddellijke b., naar gelang ze gericht zijn op voorwerpen, welke direct in b. voorzien (eindgoederen, voedsel, kleeding) of op die, welke noodig zijn om eindgoederen te vervaardigen (productiemiddelen).
Het economisch-rationeele streven tracht een optimum te bereiken bij het voldoen aan de verschillende om den voorrang strijdende b. Bij een voortgezette bevrediging van eenzelfde b. binnen een bepaald tijdsbestek treedt een verzadiging in, waardoor de stoffelijke behoefte-bevredigingsmiddelen een afnemende nuttigheid verkrijgen. Bij geestelijke goederen treedt deze afnemende bevrediging niet op; hoe meer wetenschap en deugd men heeft, des te grooter wordt het verlangen naar een rijker bezit; hij die veel geld bezit, zal wel niet spoedig verzadigd zijn, wijl het geld hem veroorlooft allerlei dingen aan te schaffen; de toename van gebruiksgoederen van dezelfde soort zal echter steeds minder voldoening brengen.
Hij die economisch-rationeel handelt, zal bij beschikking over beperkte middelen, hetzij in den vorm van geld, productiemiddelen of verbruiksgoederen, een absolute verzadiging of oververzadiging vermijden en niet alles in één richting aanwenden; het grootste voordeel zal hij behalen uit de beschikbare middelen, als hij op een bepaald niveau gekomen bij de bevrediging van de gewichtigste b., zich wendt tot een minder gewichtige, maar die toch dringender is, dan de voortgezette bevrediging der eerste. Om verschillende redenen zullen b. van het heden sterker gevoeld worden dan die van de toekomst; toch moet men ook voor de toekomst zorgen. De goederenproductie zal meer en meer rekening moeten houden met de b., wijl er in sommige landen een teveel is van bepaalde producten voor gebruik in eigen land en het buitenland deze producten niet meer afneemt. Elk redelijk budget streeft naar een evenwicht tusschen middelen en b.; een gesocialiseerde maatschappij zou stooten op het probleem van een goed opgezet behoeftenschema; de tegenwoordige economische ordening heeft tot maatstaf voor de voorziening in de b. den marktprijs, welke maatstaf wel niet volmaakt functionneert, alleen reeds hierom, wijl de prijzen een onvolmaakte uiting zijn der b. en zelfs der koopkracht en dus correctieven vereischten, maar toch niet zal kunnen worden vervangen door een regeling van bovenaf, welke een evenwicht tot stand tracht te brengen tusschen productie en behoeften.
L i t.: H. W. C. Bordewijk, Economie en behoeften; F. Cuhel, Zur Lehre von den Bedürfnissen ; H. H. Gossen, Entwicklung der Gesetze des menschlichen Verkehrs;
C.Menger, Grundsätze der Volkswirtschaftslehre; H. Pesch, Lehrbuch der Nationalökonomie (I); F. v. Wieser, Der natürliche Wert.
M. Verhoeven.
Behoefte is een der belangrijkste grondbegrippen van de economie, de wetenschap der tijdelijke menschelijke welvaart. De b. aan bevredigingsmiddelen, of zuiverder aan gebruiksmiddelen en verbruiksmiddelen van stoffelijken en onstoffelijken aard, beheerscht voor een belangrijk deel het verzorgingsproces der menschheid. Zij leidt de productie van bevredigingsmiddelen in bepaalde richting. Door oudere economisten werden bij de behandeling van dit begrip twee groote fouten gemaakt. Vooreerst, dat zij, als bij alle andere onderdeden van de economie, niet de dubbele beschouwingswijze, de realistische en de doelmatig-critische toepasten. Zij gingen uit van de b. als vaste gegevens, daarbij vergetende, dat ook de b. ten slotte getoetst moeten worden en wel aan het beginsel der redelijkheid.
Niet alle b. kunnen bij wetenschappelijke behandeling zoo maar worden aanvaard. Een aantal moet worden afgesneden en onbevredigd gelaten in een redelijklevende samenleving; maar ook moet een aantal hooger worden opgevoerd en vooral bij die menschen, die door gemis aan b. beneden het redelijk peil der menschheid leven.
In verband met die eerste fout staat een tweede, niet minder groot. Niet slechts de individueele b. zijn van belang, ook de collectieve b. Dus van menschengroepen, in vereeniging, gemeente, staat. B. aan allerlei instellingen als: rechtsinstituten, leger, vloot, wegen, vervoer, enz.
Uit deze beide fouten blijkt, welk een verderfelijken invloed de liberale of individualistische levensopvatting ook op dit belangrijk onderdeel der economie heeft gehad.
Verkeerde gevolgtrekkingen bleven dan ook niet uit. Nemen wij, om ons slechts tot Nederland te bepalen, eenige der axioma’s van den Utrechtschen hoogleeraar in de economie, prof. dr. C. A. Verrijn Stuart. Deze stelt in zijn „De grondslagen der Volkshuishouding”: „De economie gaat uit van het ervaringsfeit, dat de mensch, overal en altijd, te worstelen heeft met een welvaartstekort.” Verder „Welvaart is nu: het vermogen om aan de begeerten, welke de mensch zich bewust wordt, te voldoen.” Beide stellingen zijn volslagen onjuist. Zoowel voor realistisch onderzoek — Oostersche volken en ook de Europeesche menschheid in een bepaald stadium —
als voor doelmatig critisch onderzoek — uitgangspunt voor objectieve doelmatigheidscritiek: redelijke voorziening in redelijke behoeften — bezwijken deze beide stellingen. Zij zijn gedrenkt in de individualistische, subjectivistische levensopvatting van den auteur. Bij toenemende cultuur kan de b. aan bevredigingsmiddelen, vooral van lagere orde, afnemen. Een sober levend volk, dat afstand zou doen van den wirwar van b. en dientengevolge bevredigingsmiddelen, die in ons 20e-eeuwsch Europa zich vertoonen, zou veel welvarender en cultureel veel hooger staand kunnen zijn dan zoovele volken van thans.
Het vraagstuk der menschelijke b. toont zich zeer belangrijk en ingewikkeld. De groote verdeeling naar realistisch en doelmatig-critisch onderzoek staat voorop. Dan de b. der verschillende tijdperken en beschavingen en volken. Vervolgens individueele naast collectieve b. Dan de b. van hoogere en lagere orde. Vooral op de verhouding onderling in deze laatste beide groepen komt het aan.
Daarmee houdt toch de noodzakelijk-toekomstige ontwikkeling van het behoefteleven ten nauwste verband. Critici als prof. Ude uit Graz — in hoeveel opzichten men het ook met hem oneens moge zijn — hebben hierbij belangrijk werk verricht.
L i t.: L. Brentano, Versuch einer Theorie der Bedürfnisse; prof. dr. H. W. C. Bordewijk, Economie en Behoefte; dr.
B. Missiaen O.C., L’appauvrissement des masses; prof. dr. J. A. Veraart, Arbeidsloon.
Veraart.