een oud-Koptisch klooster bij Hermopolis (Midden-Egypte), gesticht door den H. Apollo (395), leerling van den H.
Pachomius. Het beleefde een tijd van grooten bloei (was eens door ruim 500 monniken bevolkt), maar werd in de 10e eeuw door de Arabieren verwoest. De belangrijke resten werden eenigen tijd geleden door Chassinat, Glédat (1901—1904) en Maspéro (1913) uit het zand gegraven. Binnen een grooten ringmuur lagen twee kloosters (één voor mannen, één voor vrouwen), twee kerken, de eene uit gedroogde tegels, de andere (grootere) uit groote vierkante steenblokken gebouwd, een pelgrimshuis en een groot aantal kapelletjes en cellen, alsmede een uitgestrekte doodenstad. De kerken hebben nog resten van muurschilderingen en zijn in rijke plastiek geornamenteerd. Ook de kapellen zijn rijk aan inschriften en schilderingen (uit de 6e—9e eeuw), die tooneelen uit het O. en N.
Testament op sterk realistische wijze behandelen, verder den tronenden Christus, Maria met Engelen en Heiligen, symbolische voorstellingen en jachttooneelen. De beste dezer schilderingen bevinden zich nu in Kaïro en in het Louvre te Parijs.Lit.: J. Clédat, Le Monaslère et la Nécropole de B. (2 dln. Kaïro 1904—’12); Dict. d’Archéol. chrét. et de Lit. (II 203-251).
Knipping.