Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 05-02-2024

Batholiet

betekenis & definitie

( Gr. bathos = diepte, lithos = steen), meestal granietische dieptegesteentemassa’s. die op onregelmatige wijze in de aardkorst liggen, zulks in tegenstelling met laccoliten, die magmaintrusies evenwijdig aan bepaalde laagvlakken in de aarde voorstellen. Een groote intrusie noemt men eerst dan batholiet, indien men niet weet, welke gesteenten er onder voorkomen, m.a.w. wanneer de ondergrond onbekend is.

Door de erosie kunnen de bedekkende lagen weggevoerd worden en kan het dieptegesteente aan den dag komen. De afmetingen zijn zeer groot. Zoo beslaat de Broeken-batholiet in den Harz +/- 200 km2 en de intrusie van Eibenstock in het Ertsgebergte ± 600 km2. De meest gangbare meening over het ontstaan der b. is, dat onder zekere invloeden het magma zich in gloeiend vloeibaren toestand naar boven toe beweegt en zich in de vaste aardkorst insmelt. De afkoeling geschiedt langzaam, waardoor het gesteente een grove kristalliniteit bezit. Tevens zal in de meeste gevallen het magma zich differentieeren in een basisch en een zure fractie, die verschillende gesteenten opleveren.

Bij deze gefractionneerde kristallisatie kunnen zich soms aanzienlijke hoeveelheden magmatische ertsen afscheiden. Tevens kunnen zich in de omgeving der b. hydrothermale ertsen afzetten, die vaak van groot economisch belang zijn. Doordat de insmelting op onregelmatige wijze plaats heeft, kan men, indien door de erosie de deklagen verwijderd zijn, soms midden in de intrusiefmassa sedimentaire gesteenten aantreffen, die als resten van het dak opgevat worden (zgn. dakhangers). Deze dakhangers vertoonen, evenals het omringend gesteente, meestal een zgn. contacthof, d.w.z. een zone van gesteenten, die door warmtetoevoer en misschien door toevoer van magmatische materie sterk veranderd zijn.In vrijwel alle geologische tijden hebben zich batholieten gevormd. Men kent er reeds uit het Archaeïcum. Zij komen in bijna alle plooiingsgebergten voor en er zijn aanwijzingen, die erop duiden, dat gelijktijdig met de plooiing het magma opsteeg. De groote granietintrusies van Baveno (aan het Lago Maggiore) en van de Disgrazia (Beminagroep) worden wel als batholieten opgevat, die tijdens de Tertiaire orogenese opstegen.

Indien een batholiet zich tot dicht aan de aardoppervlakte insmelt, dan is het mogelijk, dat door den gasdruk in het bovenste gedeelte in den batholietkoepel de aan de oppervlakte liggende aardlagen doorbroken worden; er kan dan een vulkaan ontstaan.

L i t.: Cloos, Das Batholitenproblem (1923).

Hofsteenge.

< >