F r a, ook wel Baccio délia Porta genoemd. Dominicaan, Italiaansch schilder; *28 Maart 1472 te Florence, + 1517; Zoon van den vrachtvaarder Paolo del Fattorino, die in Florence bij de Romeinsche Poort woonde (vandaar; délia Porta).
Vanaf 1485 was hij leerling van Cosimo Roselli. In zijn ontwikkeling zijn drie perioden te onderscheiden. 1° Jeugdperiode. In 1494 opent hij met zijn medeleerling Mariotto Albertinelli een atelier; hij komt zoo onder den indruk der preeken van Savonarola (1496 en 1497), dat hij besluit al zijn profaan schilderwrerk te vernietigen.
Zoodoende is er uit deze periode weinig bewraard: portret van Savonarola in het Sint Marco-klooster en een fresco, het Laatste Oordeel voorstellend,voor het kerkhof der S. Maria Novella, waarvan resten in het Uffizi-museum; een Annuntiatie in den dom van Volterra is zeker geen eigenhandig werk.
2° M i d d e n t ij d. Albertini moest het fresco voltooien, daar door een ons niet nader bekende gebeurtenis bij een burgergevecht te Florence, B. zich afkeerde van de wereld en Dominicaan werd. In zijn eerste klooster jaren legde hij zich op teekenen toe, maar verrast door de resultaten, welke Piero di Cosimo en zijn jonge vriend Raffaël met hun olieverf-procédé bereikten, nam hij het penseel weer op en schilderde voor de Badia met lange onderbreking een „Verschijning van Maria aan den II. Bernardus” (1504— 1507). Hierin blijkt B. eerder leerling dan leermeester van Raffaël te zijn. Een kort verblijf in Venetië (1508) ontwikkelde zijn natuurlijk kleurgevoel en verbeterde zijn compositie: in het koloriet vond hij een middel om de accenten zijner composities kracht bij te zetten. Zijn groepee ing krijgt een sterk rhythme, zijn draperieën verwerven een ongekende losheid en natuurlijkheid (hij zou de ledepop het eerst voor draperie-schilderen gebruikt hebben), terwijl hij toch de beheerschte monumentaliteit van zijn voorgangers behoudt. In Florence vormt hij met zijn vroegeren gezel Mariotto Albertinelli de School van Sint Marco. Het sterkst komt de invloed van Raffaël uit in zijn werk voor het Palazzo della Signoria, dat nauw aansluit aan diens „Madonna van het Baldakijn”. Na Albertinelli kreeg hij een minder bekwamen helper in fra Paolino del Signoraccio (1490—1547).
3° Invloed van Rome. Een door malariakoortsen verkort verblijf in Rome (1514), waar hij St. Paulus en St. Petras (door Raffaël voltooid) schilderde, bracht hem een tijdlang in den ban der Romeinsche schildermanier, waardoor zijn werk veel van de vroegere soepelheid verloor. Toch vond hij in Florence zichzelf spoedig terug. Als rest van zijn Romeinsch verblijf kan misschien gelden de statuarische opvatting van zijn hoofdfiguur in zijn „Verlosser te midden der Evangelisten”. Zijn teekeningen, die vroeger vooral zich richtten op juiste en strenge omtrekken, woorden nu gevuld en op kleurwerking berekend. Do malaria brengt hem naar het graf (31 Oct. 1517) in het klooster der H. Magdalena in Pian di Magnone, een buitenverblijf der Dominicanen van San Marco.
Voorn. werken: Uit de eerste periode: Portret van Savonarola (Florence, S. Marco); Laatste Oordeel (resten in de S. Maria Novella, Florence); Annuntiatie (waarsch. niet eigenhandig ; Volterra, dom). Uit de tweede periode : Verschijning van Maria aan Sint Bernardus (1504-1507; Florence, Badia); Verloving der H. Catherina (1511; Parijs, Louvre) (Florence Uffizi). Uit de derde periode: S.
Marcus (Florence) Pitti); O.L. Vrouw van Barmhartigheid (1515; Lucca); Verlosser te midden der Evangelisten (Florence, Ritti); Opdracht van Christus in den tempel (Weenen); Be weening van Christus (Florence, Pitti; voltooid door Giuliano Bugiardini).
L i t.: Knapp, Fra B. d. P. (1903); von der Babelentz, Fra B. (2 dln., 1922) : Venturi, Storia dell’ arte italiana (VIII 1, 1925).
Knipping.