(Ital. : scalzi, ( Lat. discalciati. In België worden de ongeschoeide Karmelieten „Scalzen” genoemd.
Duitsch: Barfüszer; Fransch: Déchaussés). B. worden die kloosterlingen genoemd, die blootsvoets gaan (met of zonder sandalen, welke den voet grootendeels vrij laten). Reeds van oudsher was dit de gewoonte bij vele asceten. De eigenlijke monniken (Benedictijnen, Cisterciënsers, Kartuizers), waren daartoe echter niet door hun regel verplicht.In de 11e en 12e eeuw (de tijd der armoedebeweging) komt op verschillende plaatsen deze gewoonte weer op bij de rondtrekkende predikanten (Wanderprediger) en wel met de kennelijke bedoeling, hierdoor te voldoen aan de reis-voorschriften van Christus tot de Apostelen (Mt. 10. 10). Ook de H. Norbertus ging in het begin blootsvoets. De gewoonte werd voorgoed ingeburgerd door Franciscus van Assisi, die ze uitdrukkelijk voorschreef aan zijn volgelingen in de Eerste en Tweede Orde.
Lit.: L. Gougaud, La Gymnopodie, in : Rev. Asc. Myst. (IV 1923) ; Lex. Theol. Kirche (I, 967) ; Coll.
Franc. Neerl. (I 1927, 67).