Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 01-04-2019

Banda

betekenis & definitie

Banda - 1° volkerengroep van de Adamanye (Afrika), behoorend tot de Soedan-Manfoe’s. zie Afrika (Bevolking).

Banda heet ook de Soedan taal, die gesproken wordt door een groot aantal stammen in het Fr. Oebangi-Sharigebied tusschen 16° en 25° O., 5° en 10° N.; ook in den N.W. hoek van Belgisch Kongo door enkele Bandastammen, als de Goboe (Ngoboe) en de Banza (Bandza, Bandja), op den linkeroever van de Oebangi. Het Banda vertoont menigen trek van overeenkomst met andere Kongoleesche Soedantalen, o.m. met het Ngbandi en het Zande.

L i t.: Ch. Tisserant, Essai sur la grammaire banda (Parijs 1930); id., Dictionnaire banda-framjais (Parijs 1931).

2°Onderafdeeling in de residentie Amboina van het gouvernement der Molukken (N e d. O. Indië), bestaande uit de eigenlijke Banda-eilanden en de eilanden Teoen, Nila en Seroea, alle op den zgn. Banda-boog. Hoofdplaats Bandaneira (ook Banda genoemd), onder civiel bestuur. Ca. 13 500 inw., voor het grootste gedeelte Mohammedaan, verder 5 000 Prot. Christenen, verdeeld over 25 inlandsche gemeenten onder één Eur. hulpprediker en 7 inlandsche leerkrachten; 12 volksscholen.

< >