Baltoslavisch - Onder dezen naam vat men meestal twee taalgroepen samen (Baltisch en Slavisch), die behooren tot de Indo-Germaansche taalfamilie (zie Satemtalen). Deze kenmerken zich vnl. door traagheid van ontwikkeling, wat zich uit in bijv. de accenteigenaardigheden.
1° Baltisch, gesproken langs de kust der Baltische Zee:
a) oud-Pruisisch, uitgestorven in de 17e eeuw;
b) Lettisch, in Koerland en Lijfland;
c) Litausch, dat gesproken wordt in een gedeelte van O. Pruisen en in de nieuwe republiek Litauen (nl. de gouvernementen Kowno, Wilna, Grodno en Suwalki van het oude Rusland). Van alle levende Indo-Germaansche talen is het Litausch ongetwijfeld een der meest ouderwetsche en een der best geconserveerde. Het heeft ons bijv. de met den Grieksehen acutus en circumflexus overeenkomende accentkwaliteiten zeer goed bewaard. Het werkwoord is in de Baltische talen evenwel aanmerkelijk van het oorspronkelijke type afgeweken. De oudste teksten van het Lettisch en Litausch dagteekenen uit de 16e eeuw.
2° Slavisch valt uiteen in een:
a) Z u i d elijke afdeeling. Deze omvat Bulgaarsch, Servisch, Kroatisch (deze groep vat men wel met de vorige als Serbokroatisch samen, zij wordt gesproken in het huidige Joego-Slavië) en het Sloveensch of Noord-Joegoslavisch. Hetoud-Bulgaarsch,ookoudKerkslavisch of oud-Slavisch genoemd, werd in de tweede helft der 9e eeuw door de apostelen der Slaven, Cyrillus en Methodius, gebruikt om den Bijbel en andere teksten ten behoeve van de liturgie te vertalen. Het oud-Bulgaarsch treft men aan tot de 12e eeuw. Van de 12e tot de 14e eeuw spreekt men van middelBulgaarsch.
b) O o s t e 1 ij k e (of Russische) a fd e e l i n g, waarvan wij reeds specimina uit de 11e eeuw bezitten: Groot-Russisch, Wit-Russisch, KleinRussisch of Roeteensch in Oekraïne, c) Westelijke afdeeling. Deze omvat: Poolsch, Sorbisch (de taal der Wenden en Sorben in de Lausitz aan den bovenloop der Spree, nu bijna uitgestorven), Tsjechisch of Boheemsch, Slovakisch en Polabisch (vroeger in een gedeelte van Duitschland gesproken, nu sinds de 18e eeuw uitgestorven). Van de Slavische talen bezitten wij documenten, die uit de 9e tot de 11e eeuw dagteekenen.
Onderlinge overeenkomst. Er is een groote overeenkomst tusschen de Baltische en Slavische groep. Bijv. beide groepen hebben gegemineerde consonanten geweerd; de vocalische nasalen en liquidae hebben eenzelfde ontwikkeling; het Slavische en Baltische vocabulaire heeft veel overeenkomst, doordat men er woorden aan treft, die men nergens elders vindt, of woorden, die wel verwanten hebben in andere talen, maar waarvan de Baltische en Slavische vorm nergens elders precies eender terugkeert. Toch is door die groote overeenkomst nog niet aangetoond, dat er een tijdperk is geweest, waarin Baltisch en Slavisch geïsoleerd van de andere Indo-Germ. talen samen een gelijke ontwikkeling doorgemaakt hebben. In verband met de bovenstaande overeenkomsten bedenke men, 1° dat Baltisch en Slavisch Indo-Germ. dialecten vertegenwoordigen, die gelijk waren. Want geen enkele belangrijk isoglosse loopt er tusschen Baltisch en Slavisch.
En 2° hebben beide groepen nooit een schok in hun ontwikkeling vertoond. Terwijl bijv. in het Indo-Iraansch e en o samenvielen en er zoo een heel apparaat van de morphologie verwarde, terwijl het initiaalaccent de Latijnsche klankleer grondig aangreep, bleven het Slavisch en het Baltisch uiterst conservatief. Zelfs de intervocalische consonanten, die bijna overal meer of minder gewijzigd zijn, bleven in Slavisch en Baltisch vrijwel intact. Dus is er over de geheele lijn groote overeenkomst tusschen Slavisch en Baltisch a priori te verwachten.
En nu toont A. Meillet aan, dat bij de meeste dier overeenkomsten het parallellisme reeds in gemeen Indo-Europeeschen tijd is aan te wijzen, of dat er parallelle, maar onafhankelijke ontwikkeling optrad. Zoo ontstonden er dus wel identieke vormen, maar deze op elkaar lijkende vernieuwingen wijzen nog niet op een periode van gemeenschappelijke ontwikkeling. Misschien is er wel een periode van gemeenschap geweest, maar in deze periode hebben deze conservatieve taalgroepen geen belangrijke vernieuwing ondergaan; en uit het werkwoord blijkt, dat beide groepen reeds vroeg uiteengingen.
L i t.: E. K. Berneker, Slavisches etymologisches Wörterbuch ; F. Miklosich, Vergleichende Grammatik der slavischen Sprachen (I—IV Weenen 21875—’83); Vondrak, Vergleichende Slavische Grammatik (Göttingen 1906—’08); A. Meillet, Les dialectes indo-européens (Parijs 21922). Weynen.