Baksteen-architectuur - Deze komt het eerst tot monumentale ontwikkeling in de Assyrische en Babylonische bouwkunst, reeds omstr. 3300 vóór Chr., waarbij sinds ± 1100 v. Chr. verglaasde baksteen met ornament in schildering en in vlak reliëf wordt toegepast. In de Europeesche kunstontwikkeling verschijnt de baksteen eerst in de Romeinsche bouwkunst, sinds de 2e eeuw v. Chr., onder toepassing van dezelfde vierkante tegelvormen als die der Assyriërs, maar dunner, overigens meest in verbinding met natuursteen, in afwisselende lagen gebruikt.
Door de Romeinen over geheel West-Europa verbreid (basilica te Trier), blijft deze b.-a. tot het Karolingische tijdvak bestaan, om daarna in verval te geraken, behalve in Ravenna en in Lombardije, waar zij tegen de 11e eeuw tot bloei komt, met toepassing van lisenen, boogfriezen, stroom-, vischgraat- en rollagen (S. Ambrogio te Milaan, S. Lazaro in Pavia, dom te Cremona, S. Lorenzo te Verona, enz.). In het Noorden van Europa, met name in de Noord-Duitsche laagvlakte, in Denemarken en in Nederland, komt de b.-a. in de 2e helft der 12e eeuw tot nieuwen bloei. Terwijl van een beweerden Lombardischen invloed op deze ontwikkeling niets met zekerheid valt aan te toonen, is een autochthone vorming, met als oudste centra Friesland en de mark Brandenburg, waarschijnlijk (vooral door toedoen van de Praemonstratensen). In het Gotische tijdvak komt men door consequente en dikwijls verfijnde toepassing van het materiaal (met verglazing, „frijnslag”, geslepen voegen), vooral in N. Duitschland (Thorn, Marienburg, Chorin, Jerichow, Doberan, Lübeck, Wismar, Rostock, Stralsund), in Denemarken (Nydal, Soroe, Ringsted), in de Ned. provincies Groningen (Aduard, Zuidbroek, Stedum, stad Groningen) en Friesland (Bergum, Eestrum, Hantumhuizen, Bolsward, Franeker), en in het Westen van Ned. (Abbenbroek, Kloosterzande), tot bijzonder monumentale scheppingen, ook op het gebied der burgerlijke bouwkunst.
Een bijzondere stijlprovincie der b.-a. vormde zich sinds de 11e eeuw in Z. Frankrijk, waar, met name in Languedoc, indrukwekkende baksteenen kerkgebouwen verrezen (o.a. te Toulouse, Albi, Villenouvelle, Villefranche-de-Lauraguais, Lombez).
In de 15e eeuw maakt de homogene b.-a. meer en meer plaats voor een gemengde toepassing van bak- en bergsteen (met z.gn. „speklagen”, hoek-, boog- en negblokken), die in den loop der 16e eeuw, onder invloed der Renaissance, een dikwijls rijke en schilderachtige vormentaal ontwikkelt, vooral in N. Frankrijk, de Nederlanden, N. Duitschland en Denemarken. Er vormt zich dan in deze gebieden, en vnl. onder Ned. invloed, een architectonische traditie, die tot op dezen tijd gehandhaafd bleef. In de jongste ontwikkelingsphase der bouwkunst wordt de baksteen veelvuldig gebruikt tot ommanteling van betonmuren. Maar zoowel dit, als de virtuose techniek van een Dom Bellot (Oosterhout, Eindhoven, Leeuwarden), die de baksteen gebruikt tot een vormenspel van uiterste verfijning, is te beschouwen als een afbuigen van den grooten rationeelen ontwikkelingsgang der zuivere b.-a.
Lit.: H. Much, Norddeutsche Backsteingotik (Hamburg, z.j.); Wachtsmuth, Der Backsteinbau (Leipzig 1925); F. Vermeulen, Handboek tot de geschiedenis der Ned. Bouwkunst (I 1928, 268 vlg. met overzicht der literatuur op blz. 340).
F. Vermeulen.