Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 01-04-2019

Baertsoen

betekenis & definitie

Baertsoen - 1° Albert, Belg. landschapschilder en etser. * Jan. 1866 te Gent, † 1922. Vormde zich in hoofdzaak door zelfstudie. 1886 eerste tentoonstelling in L’Essor te Brussel.

Schilderde Gent, Brugge, de kusten der Noordzee en Scheldegezichten. Hij was de vertolker van het droomerige, melancholieke sentiment in het moderne landschap in de Belg. kunst. Was vooral een uitmuntend etser.

Werken: o.a. in de musea te Antwerpen en te Gent, te Parijs in het Luxembourg. — Lit.: Pol de Mont, Het schilderboek (Antwerpen 1901); Fierens-Gevaert, L’art moderne (IV 9, 1904).

2° Jacob, West-Vlaamsch rederijker, 2e helft 18e eeuw, leefde te Avelgem, dan te Lokeren. Werken: twee treurspelen De gehoorzaemheyd en vrome daed van Abraham, waer onder bemerkt werd de Voorbeeldinge van de vier uyterste des menschen (Gent 1777 bij J. Begijn); De Bekeering van Achatus, vertoond te Heurne 1774, waarschijnlijk nooit gedrukt. — Lit.: J. Broeckaert, Leven en Werken der Z.ned. schrijvers (I, 39 vlg.) Edm. van der Straeten, Le Théâtre villageois en Flandre (I, 3).

< >