Baer - 1° Christian Maximiliaan, Duitsch genre- en stillevenschilder. * 24 Aug. 1853 te Neurenberg. Leerling van de academie te München.
Werkte onder den invloed van Courbot, Trübner en Leibl. Krachtig realist en goed kolorist. Bekwaam als portretschilder. Zijn werken zijn in vele Duitsche verzamelingen verspreid.
Lit.: Muller, Künstlerlex.
2° Fritz, Duitsch landschapschilder en etser. * 18 Aug. 1850 te München. Werkzaam te Passing. Oorspronkelijk opgeleid als jurist, wijdde hij zich daarna aan de schilderkunst. Leerling van prof.
Baisch. In den beginne beïnvloed door de Fransche Barbizonmeesters. Daarna ontwikkelde hij zich persoonlijker als een der bekwaamsten onder de moderne Duitsche meesters van het kindschap. Werkte o.a. in het Alpengebied en in vele streken van Duitschland.
Werken: o.a. in de Pinacotheek te München, de musea te Weimar, Boedapest, Bremen, Neurenberg, enz. — Lit.: Bénézit, Dict. des peintres.
3° Karl Ernst von, zoöloog en vooral embryoloog; * Febr. 1792 in Estland, † Nov. 1876 te Dorpat. Studeerde aanvankelijk medicijnen, interesseerde zich echter spoedig meer voor de zoölogie. In 1817 prosector en in 1822 professor der zoötomie te Koningsbergen. Vanaf 1834 professor, medelid en bibliothecaris van de Academie van Wetenschappen te Petrograd.
Op staatskosten bereisde hij in 1837 Lapland en Nova-Zembla en maakte van 1851-’57 een studie over de visscherij aan de kusten der Oostzee en Kaspische zee. In 1864 nam hij als academiker ontslag, werd echter benoemd tot eerelid en woonde vanaf dien tijd te Dorpat. Voor alles heeft v. B. zich verdienstelijk gemaakt op het gebied van de ontwikkelingsgeschiedenis der dieren en mag hij als de grondlegger worden beschouwd van de hedendaagsche wetenschappelijke embryologie; zijn studie over de ontwikkeling der eieren en vruchtvliezen is klassiek. Verdienstelijk werk heeft hij ook geleverd op anthropologisch, ethnographisch en geographisch gebied.
Werken: Epist. de ovi mammalium et hominum genesi (Leipzig 1827); Untersuchungen über die Gefäszverbindungen zwischen Mutter und Frucht in den Säugetieren (Leipzig 1828); Entwicklungsgesch. der Tiere (2 dln. Koningsbergen 1828-’37); Untersuchungen über die Entwicklungsgesch. der Fische (Leipzig 1835); Reden und kleine Aufsätze (3 dln. Petrograd 1864-’77); Ueber doppelleibige Miszgeburten oder organische Verdoppelungen in Wirbeltieren (Petrograd 1874); Historische Fragen, mit der Naturwissenschaft beantwortet (Petrograd 1874). Vele studiën in Beiträgen zur Kenntnis des Russischen Reichs (I-XXVI Petrograd 1838-’72).
Willems. Wet van Baer. Deze houdt in, dat ten gevolge van den invloed van de aswenteling der aarde de rivieren op het N. halfrond de neiging hebben hun rechteroever, op het Z. halfrond den linker, sterker aan te tasten, en zich zoodoende naar rechts verplaatsen. Zij werd vrijwel gelijktijdig opgesteld door den Russischen bioloog K. E. v. Baer, den Franschen natuurkundige J. Babinet en den Amerikaan Ferrell (1859-’60). In Frankrijk heet zij ook wel wet van Babinet. Een punt van de vaste aardkorst is in evenwicht ten opzichte van de aswenteling; gaat het punt echter bewegen, dan wordt dit evenwicht in het algemeen verbroken. De zwaartekracht alleen is niet meer voldoende om het de ingewikkelde baan in de ruimte te doen volgen, die het onder den invloed van de combinatie van eigen beweging en aswenteling beschrijft.
Het punt tracht deze baan derhalve te verlaten, en drukt zoo hard tegen zijn omgeving, tot deze met een dergelijke kracht terugdrukt als voldoende is om het in zijn baan te houden. Druk en tegendruk zijn dan gelijk. Een waarnemer op aarde, die niet aan de draaiing van de aarde denkt, schijnt het, alsof het punt een kracht ondervindt. Deze kracht is gericht loodrecht op de aardas en op de bewegingsrichting, naar rechts op het Noordelijk, naar links op het Zuidelijk halfrond. Zij bedraagt 2 mwv sin.B, als m de massa, v de snelheid, w de hoeksnelheid van de aarde en de hoek B de hoek is tusschen bewegingsrichting en aardas.
Voor weinig hellende bewegingen, zooals in rivieren optreden, bedraagt de horizontale ontbondene, onafhankelijk van de bewegingsrichting: 2 mwv sin.B, als B de geographische breedte van het punt voorstelt. De grootheid w bedraagt 0,0000729; bij een stroomsnelheid van 2 m /sec bedraagt de kracht voor onze breedte ongeveer 0,023 dyne.
Dit is dezelfde kracht, als die, welke men vindt, wanneer men uitgaat van het verschil in omwentelingssnelheid van punten op verschillende breedte, in tegenstelling met de meening van sommige auteurs, o.a. van Baer zelf.
Of deze kracht voldoende is een afwijking, als bedoeld in de wet van B., te veroorzaken, is lang twijfelachtig geweest; als men echter bedenkt, dat de ontbondene van de zwaartekracht in de bewegingsrichting van dezelfde orde van grootte is, in den beneden- en middenloop van groote rivieren, schijnt het waarschijnlijk, dat de bewegingsrichting van ieder waterdeeltje schuin naar den rechter (c.q. linker) oever gericht is en onder overigens gelijke omstandigheden dezen laatsten sterker aantast. Een dergelijk geval heeft men bij de Wolga, die van Samara tot Saratow een verval heeft van 3 cm per km, hetgeen neerkomt op een hoek tusschen rechteroever en bewegingsrichting van de waterdeeltjes van 20°. Bovendien is de samenstelling van beide oevers over grooten afstand gelijk, de rechteroever is echter voortdurend steil en vormt een rand van enkele meters hoogte. Men heeft dit wel aan een overheerschen van O. winden toegeschreven, maar een over ruim 200 km met de Wolga evenwijdig loopende rivier, die echter naar het N. stroomt, waar dus de Oostelijke oever rechts ligt, vertoont eveneens een steilen rechteroever. Voor groote rivieren met gering verval en betrekkelijk groote stroomsnelheid kan men derhalve wel aannemen, dat onder gunstige omstandigheden de rechteroever op ons halfrond gemiddeld sterker wordt aangetast. Vgl. de Wet van zie Ballot.
Lit.: A. Penck, Morphologie der Erdoberfläche (I Stuttgart 1894, 350-361); E. v. Everdingen, Ware en vermeende invloed van de aardrotatie, in Tijdschrift van het Koninklijk Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap (1918, 8).
Jong.4° Sebastiaan, ook Baerts, priester; * begin 16e eeuw te Delft, † 1576 te Antwerpen; plebaan van O.L. Vrouwekerk; gedurende zijn verblijf te Antwerpen werd zijn kathedraal in den beeldenstorm verwoest.
Lit.: N. Ned. Biogr. Woordenboek.