Babcock en wilcox-ketel - wereldvermaard type waterpijpketel (zie Stoomketel), gekenmerkt door rechte, onder een geringen hellingshoek liggende pijpen, die in gesmede slangvormige kasten zijn bevestigd, welke kasten elk afzonderlijk aan den stoomhouder zijn verbonden. De ketelpijpen zijn tot het reinigen of de demontage toegankelijk, doordat zich in de slangvormige kasten tegenover elke pijp handgatdekseltjes bevinden.
De stoomhouder ligt óf in lengterichting, óf loodrecht op de richting der waterpijpen. Het laatste type, aanvankelijk voor scheepsgebruik ontwikkeld, wordt tegenwoordig meer en meer te land toegepast, in het bijzonder voor groote eenheden en hooge stoomdrukken. De B. en W.-ketel heeft een goede watercirculatie en is door zijn typische samenstelling uit constructie-elementen elastisch en ongevoelig voor temperatuurwisselingen. De pijpen zijn gemakkelijk te reinigen, maar het groote aantal handgatdekseltjes wordt door velen nadeelig geacht.
De fig. toont een ketel voor een electrische centrale, druk 70 at, stoomproductie maximaal 120 ton/h.
A is de stoomhouder, B zijn de slangvormige kasten, door de pijpen C verbonden aan A; D zijn de waterpijpen; de oververhitter E is hiertusschen gelegen. De economiser F en de luchtverhitter G zijn achter den ketel geplaatst. De vuurhaard H wordt met poederkool gestookt en heeft door water gekoelde wanden.
F. v. Berckel.