Autochthoon dialect - (Gr. autos = zelfde, chthoon = grond) in het Nederlandsch is, in tegenstelling met de heterochthone dialecten, dat dialect, dat gesproken wordt op het oude Nederlandsche stamgebied. A. d. zijn als het ware vergroeid met het volksleven.
De heterochthone dialecten daarentegen hebben groote concurrenten in de inboorlingentalen. A. d. staan in veel directer verband met de moedertaal; a. d. ontleenen allerlei technische en cultuurwoorden bijv. aan de moedertaal, doch omgekeerd ontleent de moedertaal ook veel aan de a. d. Dit is bij heterochthone dialecten veel minder het geval. In het Algemeen Beschaafd zijn massa’s Saksismen (beuk, veertig) en Frisismen (schriel, moot, vracht). In Nederland zijn er 3 hoofdgroepen van a. d.: het Frankisch, het Saksisch en het Friesch.
Lit.: J. v. Ginneken, Handb. der Ned. taal (I 21928).
Weijnen.