Aufklärung - (philosophisch) is de beweging in de 18e eeuw, die met uitschakeling van allen positieven godsdienst de zelfstandigheid van de rede tot uitsluitend princiep van levensbeschouwing en levensleiding verheft. Zij beoogt de „verlichting” van enkeling en gemeenschap, d.w.z. de bevrijding van het dogma en het onbeperkte opvoeren tot inzicht en verstandelijke ontwikkeling.
De A. is voorbereid door Humanisme en Hervorming en door de moderne mathematische natuurwetenschap. Van Engeland (Locke, Shaftesbury, Cumberland, Toland, Tindal, Bolingbroke) overgekomen naar Frankrijk (Bayle, Voltaire, Montesquieu, Holbach, Diderot, d’Alembert, Rousseau) en van daar door geheel Europa verspreid (Wolff, Wieland, Lessing, Tetens, Basedow, Pestalozzi).
Lit.: S. Marck, Das Jahrhundert der Aufklärung, (Leipzig—Berlijn 1923). F. Sassen.
In de wetenschappen omtrent staat en maatschappij geeft de term A. een richting en een tijdvak aan, waarin het rationalisme en het individualisme de leidende gedachten waren. De beschouwing der samenleving werd losgemaakt van het natuurrecht der Scholastiek en harer voortzetters, dat n.l. op de innerlijke finaleteit der dingen en allerlaatst op Gods wereldplan berustte, om gesteld te worden op het natuurrechtsbegrip van dien tijd, t.w. het denkbeeld van een oorspronkelijken toestand van onbeperkte souvereiniteit des menschen en van volledige gelijkheid van allen, waaruit dan mechanisch een volledig stelsel van onveranderlijke concrete rechtsregelen zgn. werd afgeleid. Daardoor trad verstarring en eenzijdigheid in; de Staatswetenschappen van het tijdperk der A. worden daardoor onorganisch en onhistorisch en gaan menigmaal op in ideologieën, al heeft de ontwikkeling der dingen daarop vaak ook weer bevruchtend ingewerkt en al hebben de grootere denkers door hun scherpte van vernuft — bijv. de klassieke economisten — op vele punten verhelderende inzichten bijgebracht.
A. in de geschiedenis, zie Verlichting. Weve.