Asser - Familie van bekende Ned. rechtsgeleerden, waarvan de voornaamste zijn:
1° Mozes Salomon, werkte zich door zelfstudie op van koopman tot bekwaam rechtsgeleerde, die inzonderheid in zaken van handelsrecht als autoriteit gold. Zijn arbeid als zoodanig vond waardeering bij koning Lodewijk Napoleon en onder koning Willem I; zij werd de grondslag van het in 1838 tot stand gekomen W. v. K. Zijn beteekenis op staatkundig gebied ligt in zijn aandeel in de emancipatie der Ned. Joden. * 1754 te Amsterdam, ✝ 1826 aldaar. A. stichtte met enkele geestverwanten het clubje „Felix Libertate”, dat in 1796 een door hem opgesteld adres aan de regeering te Den Haag zond. Eerst in de Tweede Nationale Vergadering (1797) deed het Joodsche element zijn intrede, nadat de Eerste Nationale Vergadering tot hun gelijkberechtigdheid met de overige Bataafsche burgers had besloten. Het werk van A. en zijn geestverwanten vond bij de overgroote meerderheid van hun volksgenooten verzet, uit afkeer van de vrijzinnigheid.
Lit.: Seeligmann, De emancipatie der Joden in Nederland (1913); Zwarts, Hoofdstukken uit de geschiedenis der Joden in Nederland (1929). Verberne2° Carel, * 1780, ✝ 1836, zoon van den lg. Secretaris der commissie van redactie der nationale wetgeving, waaraan hij een belangrijk aandeel heeft gehad. Hij was afgevaardigde naar het Groot-Sanhedrin te Parijs.
Voorn. werk: Het Ned. Burg. Wetboek, vergeleken met het Wetboek Napoleon (21838).
3° Carel Daniël, * 1813, ✝ 1890, beoefenaar vooral van het handelsrecht, raadsheer in den Hoogen Raad.
Voorn. werk: Het Wetboek van koophandel met aanteekeningen (21873).
4° Carel, Ned. rechtsgeleerde, schrijver van een veel gebruikt leerboek van burg. recht, prof. te Leiden. * 1843. ✝ 1898.
Werk: Handleiding tot de beoefening van het Ned. Burg. recht, bewerkt en voortgezet door mrs. P. Scholten, J. Limburg, H. v. Goudoever, E. M. Meyers en A. Anema. (5 dln. I «1929, II «1927, III le stuk 21913, IV 31930, V s1932).
5° Tobias Michael Carel, Ned. rechtsgeleerde en staatsman, die zich vooral op het gebied van het internationaal recht beroemd heeft gemaakt. * 1838, ✝ 1913. Studeerde te Amsterdam, maar promoveerde in 1860 aan de Leidsche Universiteit op een proefschrift „Het bestuur der buitenlandsche betrekkingen volgens het Nederlandsche Staatsrecht”. Reeds twee jaar vroeger had hij de aandacht op zich gevestigd door „Het staathuishoudkundig begrip der waarde” (prijsvraag met goud bekroond). Twee jaar na zijn promotie werd hij op 24-jarigen leeftijd hoogleeraar te Amsterdam. Sedert 1876 Raad-adviseur van het Departement van Buitenl. Zaken, werd hij 1893 lid van den Raad van State.
Aan tal van conferenties betreffende internationaal recht nam hij deel of zij werden door hem geleid. Zoo vervulde hij een belangrijke rol bij de Haagsche vredesconferenties van 1899 en 1907. Zijn diplomatieke talenten werden zeer gewaardeerd. Ais lid van het Permanente Hof van Arbitrage trad hij meermalen als scheidsrechter op. In 1904 werd hij benoemd tot minister van Staat. In 1869 stichtte A. met Jacquemijns en Westlake de „Revue de droit international et de législation comparée”; ook behoorde hij in 1873 tot de grondleggers van het „Institut de droit international”.
Voorn. werken: Handelsrechtelijke aanteekeningen (1868—’69); Schets van het Int. Privaatrecht (1879), vert. in Fr., D., Sp., Roem. en Serv.; De Scandinavische Wisselwet van 1880 (1880); Wet en Praktijk. Aanteekeningen (3 dln. III 1984—’95); Het privaatrecht der Binnenvaart volgens de Duitsche Rijkswet van 15 Juni 1895 (1895); Studiën op het gebied van recht en staat (21889); La codification du droit international privé (I); La convention de la Haye du 14 Nov. 1896 relative à la procédure civile (1901); Schets van het Nederl. Handelsrecht (l*1917).
6° Hendrik Lodewijk, * 1867, ✝ 1901, oefende door zijn geschriften over de ouderlijke macht en de voogdij invloed uit op de desbetreffende wet van 1901.
Voorn. werk: Bescherming van minderjarigen. (1897).