Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 21-03-2019

Asch (steden)

betekenis & definitie

Asch (steden) - 1° Belg. gem. in de prov. Limburg, ten N.O. van Genk; opp. 1 409 ha, 2 000 inw., bijna geheel Kath.; gehuchten: Overeinde, Molendel, Zevenhuizen, Oeleinde, Neereinde; zand- en kiezelstreek (oude puinkegel van de Maas); moerasachtige beemden in de vallei van de Aschbeek; beboschte omgeving; landbouw; kiezelgroef, handel, mijnwerkers te Genk; Kath. schoolkolonie, op het oude militaire vliegplein, waar een 70-tal arme kinderen onderwijs en opvoeding ontvangen; mooie parochiekerk in Gotischen stijl. V. Asbroeck2° (Tsjechisch As), Tsjecho-Slowaaksche industriestad, in het uiterste N.W. van Bohemen gelegen (50° 12' N., 12° 12' O.). 25 000 Duitsch-sprekende en meest Prot. inw. Belangrijke katoen- en zijde-indstrie. Granietgroeven.

< >