Kanunnik, philoloog. * 1883 te Blaasveld, ♱ 4 Jan. 1938 te Sint-Pieters-Jette. Priester gewijd in 1905, promoveerde in 1911 te Leuven tot doctor in de Germ. philologie, werd leeraar aan het Sint-Romboutscollege te Mechelen, maakte als legeraalmoezenier den Wereldoorlog mee en werd in 1921 te Leuven tot professor benoemd in de Ned. taal- en letterkunde.
Hij schreef een aantal losse artikelen, verspreid in tijdschriften als Boekengids, Dietsche Warande en Belfort, in gedenkboeken als het Album Vercouillie (1927) en het Gedenkboek August Vermeylen (1932); gaf een brochuurtje uit: Taal en Onderwijs (1924) en was voorzitter van den Vlaamschen redactieraad der Katholieke Encyclopaedie. In het na-oorlogsche cultureele leven in Vlaanderen nam hij een vooraanstaande plaats in, vooral als algemeen voorzitter van het Davidsfonds (sinds 1925) en als voorzitter van den Katholieken Vlaamschen Radio-Omroep (sinds 1927).
Onder zijn bezielende leiding groeide het Davidsfonds uit tot de allereerste Vlaamsche cultureele vereeniging (omstreeks 70 000 aangesloten gezinnen); op het gebied van de Katholieke radio-actie verwezenlijkte hij het ideaal van Juliaan Van de Pitte: eigen radio-uitzendingen voor het Katholieke Vlaanderen.Rombouts.