Arntzenius - 1° F 1 o r i s, Hollandsch schilder van stadsgezichten, genrestukken, portretten, stillevens, enz. * 9 Juni 1846 te Soerabaja, ♱ 1925 te Scheveningen. Leerling van de Amsterdamsche, daarna van de Antwerpsche Academie.
Hij werkte hoofdzakelijk te Den Haag. Werd o.a. lid van Pulchri Studio aldaar en exposeerde er geregeld. In Duitschland stuurde hij in op tentoonstellingen te Berlijn (1896) en München (1901). Hij ontwikkelde zich onder den invloed van de Haagsche School en soms van Breitner en W. de Zwart.
In zijn stadsgezichten is hij vaak zeer fijn van kleur, echter zelden doordringend en krachtig. Hij is meer de schilder van de stemmingen. Heeft ook een enkelen keer geëtst.
Lit.: Gram, Onze schilders in Pulchri Studio (Onze Kunst IX, 211); Maandblad voor Beeld. Kunst (1925, 73-95). de Stuers. 2° J o a n n i s, Ned. philoloog. * 1702, ♱ 1759. Rector der Lat. school te Nijmegen (1726—1743) en professor aan de kwartierschool. Hoogleeraar to Franeker (1743). Uitgaven van Aurelius Victor, Plinius’ Panegyricus en Latinius Pacatus Drepanius’ Panegyricus op Theodosius.
Lit.: Nieuw Ned. Biogr. Wdbk. (I, 179, Molhuysen).
3° O t t o, broeder van Joannis Arntzenius. * 1703, ♱ 1763. Rector der Lat. school te Amsterdam (1745), gaf de Disticha Catonis uit.
Lit.: Nieuw Ned. Biogr. Wdbk. (I, 180). Davids.
4° Pieter Nicolaas, Ned. rechtsgeleerde en dichter, schreef bijdragen in de „Kleine dichterlijke Handschriften” van P. J. Uylenbroeck. Was in zijn tijd beroemd om zijn Lierzang aan de Eenzaamheid. * 1746 te Delft, ♱ 1799 te Amsterdam.
5°Robert Hendrik, Ned. rechtsgeleerde en dichter. * 1777, ♱ 1823.
Werken: Dichtlievende Uitspanningen (1801); Nagelaten gedichten (2 dln. 1825). Asselbergs.Beieren.