Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 02-02-2019

Ariosto

betekenis & definitie

Ariosto - Lodovico, Italiaansch lyrisch, dramatisch, vooral episch dichter uit het Cinquecento. * 1474 te Reggio, f 1533 te Ferrara. Opgevoed in den kring der hertogen d’Este, in wier dienst reeds zijn vader stond, kon hij pas na gedwongen juridische studie eenigszins zijn humanistische neiging volgen. Door hertog Ercolo en diens zoon, den diplomatisch zeer bedrijvigen kardinaal Ippolito, wordt A. voor allerlei onliteraire zendingen gebruikt(1500—1517), wat (zie de satiren!) zijn verhouding tot hen soms minder prettig maakt. In 1518 treedt hij bij hertog Alfonso in dienst, die hem tot gouverneur van het onherbergzame Garfagnana aanstelt (1522 1525).

Dan volgen rustiger, aesthetisch ook vruchtbaarder jaren te Ferrara zelf, al hebben het gevoel van zijn dienstbaarheid en verwikkelingen van erotischen aard (zie: De diversis amoribus) den dichter hier evenzeer gekweld; die wist hij echter in den goedlachschen spot en het blijde optimisme zijner kunst weg te reageeren.

A. schreef canzonen, sonnetten en elegieën, benevens zeven satiren in den stijl van Horatius en vijf blijspelen, die, in de W. Europ. letteren voor het eerst weer sinds de Renaissance, bij den geest en de techniek der klassieke comedie van Plautus en Terentius aanknoopen en zoo de dynamiek der nieuwe letteren naar Molière toe leiden. (Dat alles te vinden in Opere minore, uitg. Polydori, Florence 1857.) Maar, zoowel uit Europ. als Ital. oogpunt, is A. vooral de dichter van Orlando Furioso (De razende Roeland). Bedoeld als dynastie-epos, ter verheerlijking van het Huis d’Este, is dit rifac i m e n t o, deze voortzetting en omwerking van Boiardo’s Orlando Innamorato — waarvan de stof door A. wordt verondersteld, de vorm en de karakterteekening grootendeels bewaard — toch uitgegroeid tot een zelfstandig romantisch epos, combinatie van de oud-Fransche heldenpoëzie en den ridderroman van het Keltisch type. Het werk, begonnen in 1505, voorloopig (1516) in 40, in 1532 definitief in 46 zangen uitgegeven, telt bij de 40 000 verzen. (Beste geëxpurgeerde uitg. P. Micheli, Milaan 1908, 2 dln.; volledige uitgave met commentaar P. Papini, Florence 1903).

In een weelde van klankrijke, forsche stanzen of ottava rime, de strophe, die onder A.’s hand haar schoonste vervolmaking kreeg in de Romaansche letteren, verhaalt het kronkelig gedicht — dat in zijn ontelbare episoden elke ordelijke navertelling tart — tegen den phantastischen achtergrond van Karlemanje’s oorlogen met den Saraceenschen koning Agramanto: 1° als tite 1-m o t i e f, de fatale liefde van Roeland voor de beeldschoone heidin A n g e 1 i c a; zijn tot waanzin stijgende jaloerschheid om haar menigvuldige aanbidders uit heidensch en christelijk kamp (Rinaldo, Ferrau, S acripante di Circassiaen vooral den zachten, meisjesachtigen page M e d o r o, haar gunsteling, dien ze met eigen hand van zijn oorlogswonden geneest en met zich naar Catai terugvoert, als koning I); O r 1 a n d o’s verlossing uit den waanzin dier onredelijke liefde eindelijk, dank zij A s t o 1 f o en diens maanreis op den rug van den ippogrifo, het gevleugelde tooverpaard; 2° als tegenmotief, maar dat het titelthema aanzienlijk overwoekert, de wisselvallige en wel eens zwoele liefdeservaringen van den held en ridder Ruggieroende bekoorlijke amazone Bradamante: hun uiteindelijke echtverbintenis leidt tot het ontstaan van het geslacht d’Este. Beide hoofdthema’s worden doorweven met het grilligste beweeg van honderd, de handeling vertragende, bijperipetieën vol hindernissen, met al de verrassingen, die heidensche wonder- en volksche toovermotieven kunnen bijbrengen: waardoor tevens het kader van het verhaal bestendig verschuift, tot naar de meest verscheiden en bekoorlijkste uithoeken der bekende wereld.

Bewondering voor dit schitterend epos is een duurzame factor geweest in den letterkundigen groei van W. Europa: van Ronsard tot Voltaire, Lamartine en Hugo; van Von Hohenberg en Postel tot Wieland, Goethe, Tieck, E. K. F. Schulze; van Edm. Spenser tot Byron; van Espinosa tot Don Diego de Saavreda Fajardo; bij ons van Karei van Mander, over Hooft en Krul, tot Beets en Ten Kate, hebben talloozen genoten van den soepelen, vlotten verhaaltrant en de beweeglijke kleurigheid eener nooit uitgeputte verbeelding, die A. eigen zijn; hebben zij geleerd van zijn rijke karakter- en typenschepping (Angelica, Bradamante, Ruggiero, Rodomonto, Sacripante enz.), zijn fijnzinnige én diepe visie in den groei van Roeland’s waanzin, en van tallooze detailschoonhcden in taal en beeldspraak en geciseleerden versbouw. De moderne literator geniet minder van dat alles: hem hindert de kaleidoskoopachtige, doellooze bontheid van den epischen stroom, het onoverzichtelijke in den bouw% het ontbreken van eenheid in conceptie, terwijl ook het gemis aan probleemstelling, het ijdel vormspel van een gedesinteresseerd vertellen, dat aan zichzelf genoeg schijnt te hebben, het volkomen ontbreken van alle symbolische waarden, zooals men die thans verlangt (door gezaghebbenden, als Croce, er toch wél in gevonden!), hem van het anders heerlijke werk vervreemden.

L i t.: Schoonste vert.: de D. van Kurz of Gildemeister; de Fr. van F. Reynard, Mazuy of de Tressan ; G. B. Bolza, Manuale Ariostesco (Venetië 1868); J. Ferrazzi, Bibliografia Ariostesca (Bassano 1881) ;P. Rajna, Le Fonti dell Orl. Fur. (Florence 21900): E. G. Gardner, Ariosto (Londen 1906); G. Bertoni, Ariosto e la Rinascenza a Ferrara (Modena 1920); B. Croce, Ariosto, Shakespeare, Corneille (Zürich 1922); M. Catalano, Vita di L. A. (Genève 1931); B. Stirner, A. und die Ir. Poesie der Renaiss. (Münster i. W. 1931); S. de Keyser, Fortune littéraire de 1’A. en France (1933). Baur.

< >