Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 02-02-2019

Argentinië

betekenis & definitie

Argentinië - of Argentina (Spaansch), offic. naam: „Republica Argentina”, Z. Amer. republiek, ligt tusschen 22°—55° Z. en 54°—74° W.; grenst in het N. aan Bolivia, Paraguay en Brazilië, in het O. aan Uruguay en den Atl. Oceaan, in het W. aan Chili; terwijl de Oostelijke helft van Vuurland er ook nog toe behoort (zie kaart).Argentinië beteekent Zilverland, naar de zilverplaten, die de Indianen daar bij de ontdekking als versiering droegen. Opp. bijna 3000000 km2, >/, van Europa, met een bevolking van 12000000 inw., d.i. 4 per km2.

Opbouw cn reliëf. De Westgrens loopt ongeveer over de hoogste kammen van de Cordilleras de los Andes, het groote Tertiaire gebergte, dat van Noord naar Zuid geheel Z. Amerika doorloopt, een jong ketengebergte, waarvan de vulkanische uitbarstingen en aardbevingen erop wijzen, dat de bodem daar nog niet tot rust is gekomen. De meest bekende vulkanen zijn de Maipo-vulkaan (5400 m), de Aconcagua (7 040 m), en de llullaillaco-vulkaan (6 600 m). In het Noorden van A. bestaan de Andes uit eenige evenwijdige ketens, waartusschen zich hoogvlakten uitstrekken, de zgn. puna’s, waarop zoutmeren voorkomen. De Oostelijke helft van A. vormt de afhelling van het Andesgebergte naar den Atl. Oceaan en naar de vlakte van den Paraguay, ontstaan uit het door de rivieren daar neergelegd puin van de Andes en het Z. deel van het Braziliaansche tafclland.

Landschappen. 1° Laagland van de Parana, verdeeld in Pampas en Gran Chaco, omvattend het N. doel van A. tot aan de Rio Colorado. Beide zijn opgebouwd uit puin van de Andesrivieren en bedekt met een dikke laag löss. Het zijn groote steppengebieden, zonder wouden, daar de regentijd er te kort is. Vroeger voor de jacht (Gran Chaco = groot jachtveld), daarna voor de veeteelt, wordt het land tegenwoordig steeds meer gebruikt voor den landbouw. Groote irrigatic-werken zijn daarvoor noodig, daar de regenval te gering is.

Tusschen de Andes cn de Siërra de Cordoba, alsook ten O. van genoemd gebergte, liggen de salina’s, gebieden zonder afvloeiing naar zee, waardoor zoutmeren en -moerassen ontstaan. De bekendste rivier is hier de Saladilla, eindigend in een zoutmeer. De Paraguay en Parana zijn de belangrijkste rivieren in dit gebied, waarvan de eerste bij hoogen waterstand voor zeeschepen met diepgang van 5 m nog bevaarbaar is tot Asuncion. Met den Uruguay, op de grens van A. en Brazilië, loopt ze in de Rio de la Plata, waaraan de grootste handelsstad, tevens hoofdstad, Buenos Aires gelegen is.

2° P a t a g o n i ë. Dit is het gebied in het Z. van A., ten Z. van de Rio Colorado. Het ligt over het algemeen hooger dan het voorgaande en is door de vroegere vergletsjering grootendeels bedekt met moreene-materiaal. Door do regenarmoede is het hoofdzakelijk steppenland. Groote bevaarbare rivieren zijn hier niet meer en door de geringere betcekenis van het land heeft het ook geen belangrijke havens. De natuurlijke voortzetting is het bergachtige Vuurland.
3° Andes-bergland, zie Opbouw en reliëf, in dit artikel.

Klimaat. Het N. deel van A. ligt nog in de tropen, met vrij grooten neerslag (1 600—1 80Ó mm), terwijl de temperatuur er kan stijgen tot 40° C. Zuidelijker heerscht weer een continentaal klimaat met hooge zomertemperaturen, doch de wintertemperatuur blijft in de Pampas hoog genoeg, dat het vee op de estancia ’s ’s winters buiten kan blijven. De Z.O. wind brengt daar winterregens, sneeuwval komt zelden voor. De Z.W. winden (pampero’s) brengen in den zomer afkoeling. De N. Pampaswinden zijn heet en droog. A. ligt in de regcnschaduw van de Andes en het deel ten Z. van 35°, dat heerschende Westenwinden heeft, is daardoor regenarm. Alleen in Z. Patagonië en aan de O. afhelling van de lage Z. deelen der Andes valt meer neerslag. Over het algemeen genomen is het klimaat van A. voor Europeanen, vooral Spanjaarden en Italianen, bijzonder geschikt.

Flora en fauna. Deze zijn direct afhankelijk van het klimaat. In het N. deel dus lichte tropische wouden. Economisch van het grootste belang is de qucbracho, die looistof levert. Waar het W. deel van Midden-A. zeer droog is, komt daar voor een struikformatie met vele doornen (Monte formatie). Ook treft men er vele cactussoorten aan.

Het O. deel van Midden-A. wordt ingenomen door de pampas (= velden),groote steppen. De helling der Cordilloren is met bosch bedekt, dat naar boven overgaat in steppen. De puna’s, hoogvlakten tusschen de hooge bergkammen, zijn woestijnachtig. Van de zoogdieren moeten genoemd worden: de jagoear, poema of zilverlceuw, apen, wolven, vossen, marters, stinkdieren, buideldieren, ratten, lama’s, zooals de guanaco en alpaca, benevens de vicuna, die uitstekende wol levert. In de Andes komen nog voor condors, gieren, arenden en valken. Later zijn uit Europa ingevoerd: rund, paard, schaap, varken.

Bevolking. Oorspronkelijk Indianen, door de immigranten uit de beste deelen tcruggedrongen naar het uiterste N. en Z>. Eerste immigranten waren Spanjaarden (1512), daarna negers, doch zeer weinig. Bekend als veefokkers zijn geworden de Gaucho’s, kleurlingen van Spanjaarden en Pampas-Indianen. De belangrijkste immigratieperiode begint ± 1850, wanneer vooral Spanjaarden, Italianen, maar ook Franschen, Russen en Duitschers er zich vestigen. Van 1857—1926 vestigen er zich ruim 61 /2 millioen immigranten en emigreerden er 2 700 000. Met een dichtheid van 4 inwoners per km2, een goed klimaat en goeden bodem, vormt A. in de toekomst nog een Europa.

Aantal immigranten: 1922 161.000 232.500 191.170 209.870 337.700 1929 90.225 belangrijk kolonisatiegebied voor het dichtbevolkte Godsdienst. Kath. godsdienst is staatsgodsdienst, ofschoon andere godsdiensten volkomen vrijheid genieten. Bijna 95% der bevolking is Katholiek; In 1925 slechts ^ 11000 Protestanten. In 1866 B. Aires door paus Pius IX tot aartsbisdom verheven (1582 gesticht); 10 bisdommen ; de ap. nuntius zetelt te Buenos Aires. De Katholieke pers beteekent er nog weinig. Taal, zeden en gewoonten zijn hoofdzakelijk nog Spaansch.

Economische toestand. 1° Veeteelt. Deze is vroeger het belangrijkste bestaansmiddel geweest. Oorspronkelijk kende men er geen andere dieren dan lama en guanaco. Na de ontdekkingen werden er Europ. dieren ingevoerd, die zich sterk vermenigvuldigden, maar ook verwilderden. De veeteelt was zeer extensief en de Gaucho’s waren de cowboys van A., de bereden herders, die de kudden bewaakten. Tegenwoordig zijn de veeteeltbedrijven (estanciero’s) door hooge draadomheiningen van elkaar gescheiden, loopen de dieren in af zonder lijke weiden, naar leeftijd en geslacht gescheiden, en zijn de fokkerijen ontstaan, speciaal voor het fokken van rasvec. Het grootgrondbezit maakt grootbedrijven tot een opp. van 200 km2 mogelijk. De veestapel is echter veel verbeterd en het aantal runderen steeg van 1895—1930 van 22 tot 32 millioen.

Dit is echter ook mede het gevolg van het zaaien van luceme (alfalfa), een klaversoort, die snel aangroeit en zoodoende aan de dieren het heele jaar door voldoende voedsel verschaft. De wortels ervan dringen tot 10 m diep den grond in en de plant is dus minder afhankelijk van den neerslag. Bovendien kan het bij goede besproeiing tot 9 maal per jaar geoogst worden. De zuivelfabricage is tengevolge van den wereldoorlog wel opgekomen, maar toch nog niet van groot belang. Hoofdzaak is nog steeds het slachten van de dieren voor de huiden, het vleesch en vet. Naast de runderteelt is de schapenteelt van groot belang, zoodat A. het tweede uitvoerland van wol is. Na 1918 is de wolproductie van A. evenals de wereldwolproductie sterk teruggeloopen tengevolge van het meerdere gebruik van katoen en vooral kunstzijde.

Naast 32 millioen runderen in 1930 had A. 44 millioen schapen (hierdoor neemt het de vierde plaats onder de wolproducenten in), 98/4 millioen paarden en 38/4 millioen varkens. Het belangrijkste is de vleeschindustrie. Slachtrijke dieren worden verkocht aan de frigadores, de groote slachterijen, die het bevroren vleesch en de huiden uitvoeren naar het dichtbevolkte industriegebied van Europa. Ook de uitvoer van vleeschextract is zeer belangrijk. De veeteelt moet echter steeds meer plaats maken voor den landbouw. Was in 1899 de uitvoer van veeteeltproducten 2/3 van den totalen uit voer,4 jaar later stonden uitvoer van veeteelt- en landbouwproducten gelijk, terwijl deze nu die van veeteeltproducten overtreft, resp. 52 en 44% van den totalen uitvoer.

2° Landbouw, a) Gebied met groote bedrijven (estanciero’s), gedeeltelijk landbouw, gedeeltelijk veeteelt, in de gebieden Buenos Aires, Santa Fé, Cordoba, Entre Rios en la Pampa. Grootgrondbezit is oorzaak, dat vele gebieden verpacht worden aan pachters, die meestal Indianen zijn. De pachter bouwt een tijdelijke, armoedige woning, want na 3 of 5 jaar moet de pachter dat gebied weer verlaten en het aan den eigenaar opleveren als weiland, begroeid met luceme. In den oogsttijd komen hier veel Italianen en Spanjaarden als seizoenarbeiders om na den oogsttijd weer naar hun vaderland terug te keeren, waar hen daar dan weer de oogst wacht. Het gebrek aan arbeidskrachten wordt ook aangevuld door het gebruik van landbouwmachines. Door den vruchtbaren bodem behoeft weinig mest gebruikt te worden. In de drogere deelen past men steeds meer irrigatie toe, om onafhankelijk te zijn van den zeer wissclvalligen neerslag. Sprinkhanen vormen er dikwijls een ware plaag; de regeering steunt de bestrijding hiervan.

De voornaamste producten in dit gebied zijn: maïs, tarwe, lijnzaad, haver, waarvan in 1929 de oogst resp. bedroeg 5x/2, 8V2, 2 en 1 millioen ton. b) Het wijn-en fruitgebied (Mendoza, San Juan. San Luis), waarvan vooral Mendoza veel wijn levert, c) Het Noordelijke tropische gebied met groote bosschen. Dit levert quebrachohout, waaruit een looiextract wordt bereid. Bij Tucuman is de productie van suikerriet nog van belang. Productie (1931) 345 800 ton. d) Het Patagonische gebied, waarvan de bebouwde opp. van 189b—1918 steeg van 5 millioen tot bijna 25 mill. ha. Van minder belang zijn nog de verbouw van aardappelen, tabak, rijst, katoen.

3° M ij n b o u w. Ofschoon er verschillende delfstoffen worden aangetroffen, o.a. zilver, lood, koper, wolfram, antimonium, zwavel, borax, zout, goud, steenkool en petroleum, is de mijnbouw toch nog van geringe beteekenis. De laatste twee echter kunnen van groot belang worden. De steenkool wordt gevonden aan den O. voet van de Andes. Petroleum wordt uitgevoerd te Comodore Rivadavia. Productie (1931) 1845 500 m8.
4° Industrie. Deze is van weinig belang. Genoemd dient te worden de vleeschconservenindustrie (vleeschextract, geconserveerd vlcesch), de looistof(quebracho)industrie, de steeds meer opkomende leerindustrie. Suiker- en looistof industrie beperkt zich hoofdzakelijk tot de Noordelijke provincies.
5° Handel en verkeer. De uitvoer wordt geheel en al bepaald door den landbouw en veeteelt. Deze bedroeg in 1929 voor landbouwproducten: 696 millioen dollar; veeteeltproducten 230 mill. dollar, boschproducten 18 millioen dollar. Voor maïs en lijnzaad is het in de laatste jaren, nu Rusland bijna niets meer levert, de grootste wereldleverancier. Van de veeteeltproducten moeten genoemd worden wol, huiden, bevroren vleesch (export 1929 600 000 ton), vleeschextract (export 1929 16 000 ton) en boter.
6° Invoer. Deze bestaat voor 60% uit fabrikaten (industrieproducten, luxe-artikelen, machines), 18,5% grondstoffen voor eigen industrie en 12,6% levensmiddelen. De uitvoer overtreft den invoer aanmerkelijk : in 1929 bedroeg de totale invoer 862 millioen dollar, de uitvoer 954 millioen dollar.
7° Verkeer. Voor het binnenlandsch verkeer heeft A. een dicht spoorwegnet, waarvan de meeste lijnen samenkomen in de groote haven Buenos Aires (2,3 millioen). Een belemmering is echter, dat niet alle lijnen dezelfde spoorwijdte hebben. Voor de verbinding met Chili werd een tunnel geboord op 3 000 m boven zeeniveau. Het binnenscheepvaartverkeer is alleen van belang op de Paraguay, Parana en Uruguay.

Het zeeverkeer wordt onderhouden met de V. S. en de voorn, landen van Europa door een belangrijke eigen handelsvloot, terwijl ook de voornaamste buitenlandsche lijnen (voor Ned. de Kon. Holl. Lloyd) de voorn. A. havens aandoen. Naast Buenos Aires dienen als havens genoemd te worden Rosario en Bahia Blanca.

Zuylen.

Landsverdediging. Het leger wordt gevormd door 1° het actieve leger en zijn reserve ; 2° de nationale garde; 3° de territoriale garde. De duur van den verplichten militairen dienst is 25 jaren, verdeeld als volgt:

van 20 tot 30 jaar in het actieve leger en in de reserve, waarvan 1 jaar dienst onder de wapenen; van 30 tot 40 jaar in de nationale garde; van 40 tot 50 jaar in de territoriale garde.

Van de jaarlijks beschikbare jonge mannen (± 100 000) wordt om economische redenen slechts 35% ingelijfd, het aandeel voor de marine (±7 000 man) hieronder begrepen.

Het leger is verdeeld in 5 divisiën en 3 cavaleriebrigaden. Sterkte der wapens: infanterie 19 regimenten; cavalerie 11 regimenten; artillerie 5 regimenten, 6 rijdende batterijen, 4 bergbatterijen; genie 6 bataljons; luchtvaart 3 bombardementsescadrilles, 3 verkenningsescadrilles, 1 jachtescadrille. Buiten legerverband: 1 regiment gendarmes (3 eskadrons), sterk: 592 officieren, onderofficieren en minderen.

De vloot bestaat uit: 2 linieschepen; 2 pantserschepen; 7 kruisers; 7 torpedobootjagers; 5 flottillevaartuigen; 3 onderzeebooten, benevens een aantal kleine schepen voor opleiding, kustbewaking enz. De bemanning telt 27 500 officieren, onderofficieren en minderen, het personeel van de gewone en van de bijzondere reserve — resp. 8 000 en 10 000 man — hieronder begrepen. > Annuaire militaire (1932).

v. Munnekrede.

Geschiedenis. De eerste kolonisatiepogingen van Spanje in de Rio de la Plata(= zilverstroom)-landen mislukten: de ontdekker ervan, Juan de Solis, werd 1515 verdreven door de Indianen, die 1529 het door Sebastiaan Cabot aan de Parana gebouwde fort, St. Espiritu, verwoestten, evenals het door Pedro de Mendoza gestichtte Buenos Aires (1535). De eerste, die de La Plata-landen als afzonderlijke Spaansche kolonie bestuurde, was Martinez de Irala, wiens periode 1540—1560 een der schoonste bladzijden in de gesch. der Spaansche koloniën is. Met zijn medewerking leidde Pedro de la Torre, eerste bisschop van Asuncion, door bouw van kerken, kloosters en scholen, door onderricht in Spaansche taal en landbouw, succesvol de bekeering en beschaving der Indianen. Juan de Garay stichtte 1580 opnieuw Buenos Aires, terwijl de eerste Creoolsche vice-koning Hernandarias (1591— 1619) aan de Jezuïeten de gelegenheid gaf tot oprichting hunner reducties van Paraguay, die in hun bloeitijd (1673) ± 160 000 Indianen telden. Van 1620— 1776 stonden de La Plata-landen (ingedeeld in 4 prov.) met eigen bestuur onder het vice-koninkrijk Peru, waarna ze een zelfstandig vice-koninkrijk werden met Buenos Aires als hoofdstad, omvattende, behalve Argentina, ook Paraguay, Uruguay, en gedeeltelijk Bolivia.

Voorloopig bleven deze koloniën weinig levensvatbaar, daar Mexico en Peru om hun mijnbouw de voorkeur genoten. Terwijl Buenos Aires als handelsstad vooruitging, vervielen intusschen de reducties van Paraguay door de verdrijving der Jezuïeten (1767). In 1806 werden bij Buenos Aires en in 1807 bij Montevideo Eng. bezettingspogingen afgeslagen. De haat tusschen Creolen en Spanjaarden, het Spaansche handelsmonopolie, het voorbeeld van den Amerikaanschen vrijheidsoorlog en der Fr. Revolutie veroorzaakten in de Spaansch-Amerikaansche koloniën vrijheidsoorlogen (1810), die hun aanleiding vonden in de onderwerping van het moederland aan Napoleon (1808).

Reeds 25 Mei 1810 verklaarden eenige provincies van Rio de la Plata zich los van Spanje, de vrijheidsbeweging kwam onder leiding der generaals Belgrano en José de San Martin, door wier toedoen de Nat. Vergadering van Tucuman 9 Juli 1816 de onafhankelijkheid proclameerde van de Ver. Prov. van Rio de la Plata. Bolivia, Paraguay en Uruguay scheidden zich al spoedig als zelfstandige republieken af (zie aldaar). De Constitueerende Vergadering van 1813 had al de tegenstelling gebracht tusschen eenerzijds Unitariërs of Centralisten (de hoofdstedelijke aristocratie van rijke kooplui en intellectueelen), die gecentraliseerde macht der verbonden prov. wilden in de hoofdstad Buenos Aires, anderzijds de Federalisten (bewoners van de vlakten en valleien), die prov. zelfstandigheid wilden met eenheid t.o.v. het buitenland. Aan de hieruit voortvloeiende burgeroorlogen en anarchie maakte de dictatuur van den Federal-leider de R o s a s (1829—1852) een einde. In 1852 versloeg de Gaucho-hoofdman U r q u i z a den tiran de Rosas in den slag bij Caseros, en werd zelf dictator. Buenos Aires trad daarop uit den bond, werd echter door Urquiza er met geweld weer in teruggebracht, nadat de andere prov. de grondwet aangenomen (25 Mei 1853) en hem tot dictator benoemd hadden.

Buenos Aires werd hoofdstad en zetel van het Congres en de Bondsregeering. Onder president Bartolomé M i t r e (1862—’68), tevens beroemd geschiedschrijver, verflauwde de tegenstelling tusschen Centralisten en Federalisten, en namen de Vereenigde Prov. van Rio de la Plata den naam aan van Republica Argentina. Onder de presidenten Mitre, Sarmiento (1868—’74), Avellaneda (1874—’80) en Roca (1880—’86) kwam A. tot bloei door hun goede zorg voor onderwijs, landbouw en handel en vooral door de wet tot bevordering der Europeesche immigratie op groote schaal (1876). Spoor en telegraaf ontsloten nieuwe gebieden. Een staatsbankroet, tengevolge van corruptie onder president Celman (1886—’90), werd snel bezworen. Grensgeschillen, meestal over betwiste gebieden, werden o.a. door bemiddeling van de V. S. en Engeland opgelost, bijv. 1899 met Bolivia, 1903 met Chili.

In 1899 sloot A. met Bolivia en Chili verplichte arbitrage ver dragen. De tegenwoordige politieke partijen zijn Conservatieven en Radicalen. Het onder president Pena (1910—’16) ingevoerde algemeen kiesrecht bracht het presidentschap aan den radicaal Hipolito Irigoyen (1916—’22), die gedurende den wereldoorlog neutraal bleef. Na Alvear (1922—’28) werd Irigoyen voor de tweede maal president, maar Sept. 1930 door gen. U r i b u r u ten val gebracht. Jan. 1932 werd generaal J u s t o president.

Ofschoon A. constitutioneel een federatieve rep. is, werd het nationale bestuur steeds meer gecentraliseerd in de alles overheerschende hoofdstad en kregen de prov. inderdaad steeds meer het karakter van administratieve onderdeden. De officicclc taal is Spaansch, practisch bedorven of gewijzigd door het groote contingent vreemdelingen (meer dan x/4 der bevolking). Binnen een eeuw heeft A. zich ontwikkeld van een land met anarchie, burgeroorlog en onvaste grenzen, tot een welbegrensd en goedbevolkt rijk, waarin, ondanks de cosmopolitische bevolking (vooral van de hoofdstad!), een sterk nationalistische geest leeft.

Ka tb. Kerk. Na 1538 brachten Franciscanen, Mercedariërs, Dominicanen en Jezuïeten het Christendom in de La Plata-landen (o.a. ook *• Reducties van Paraguay).

1582 kreeg A. zijn eersten bisschop in Buenos Aires, dat in 1866 aartsbisdom werd. De 19e eeuw verhinderde verderen bloei der Kerk door liberalisme, radicalisme, confiscatie van kerkelijke goederen enz. Ook nu nog is door gebrek aan priesters, scholen en Kath. pers, en door het verboden of slecht geregelde godsdienstonderricht, onder de overigens bijna geheel Kath. bevolking het godsdienstig leven vaak weinig opgewekt. Vele nieuwe kloosterorden brengen daarin eenige verbetering. Salesianen van Don Bosco missionneeren onder de Indianen van Patagonië en de Pnmpas, de Franciscanen in de Gran Chaco. Het Katholicisme is de bevoorrechte godsdienst, volgens de grondwet moet de president Kath. zijn. Onder het aartsbisdom Buenos Aires staan 10 bisdommen en 663 parochiën met ± 1 250 geestelijken en ± 870 ordegeestelijken. A. heeft een ambassade bij den H. Stoel.

L i t.: H. D. Sisson, La républ. Argentine (Parijs 1910); W. S. Robertson, History of the Latin-American nations (New York-Londen 1922); J. T. Bertrand, Histoire de 1’Amérique espagnole (2 dln. Parijs 1929); Lexikon für Theologie u. Kirche; Herder (I 1930).

Wübbe.

Bestuur. A. is een bondsrepubliek, bestaande uit 14 zelfstandige provincies, 10 territoriën, bestuurd door de centrale regeering en 1 bondsdistrict (Buenos Aires). Zetel der Regeering te B. Aires. De president wordt voor 6 jaar gekozen. Wetg. lichamen zijn de Senaat, 30 leden, 2 uit elke prov. en 2 uit Buenos Aires, gekozen door prov. vergadering, en een Huis van Afgevaardigden, door de bevolking gekozen, 1 op 33000 inw.

Lit.: Garzon, La République Argentine (1912); W. Schmidt en C. Grotenold, Argentinien (1912); »tichel, Argentinien (1919); R. H.Whitbeck, Economie Geography of South America (New York 1926); F. Kühn, Argentinien (1927); Pierre Denis, Amérique du Sud (Parijs 1927): Argentine Year book: Lexikon für Theologie und Kirche (1930); The south American Handbook(1932-’33).

Zuylen.

< >