Arbeidersinkomen - A. werd in oudere economische literatuur maar al te veel gelijk gesteld met arbeidsloon en dan vooral met reëel arbeidsloon, het loon namelijk, dat de arbeider ontvangt, nadat hij het geldloon in bevredigingsmiddelen heeft omgezet. Ook al is het zeker waar, dat het reëel arbeidsloon in veel opzichten aan het a. gelijk staat, toch is er tweeërlei duidelijk verschil. Vooreerst, indien men vasthoudt aan de juiste opvatting, dat reëel inkomen gelijk moet worden gesteld aan de gebruiks(verbruiks)middelen, die een persoon (gezin) periodiek ter consumptieve beschikking staan, blijkt, dat een aantal arbeiders voor hun geldloon nog heel andere bevredigingsmiddelen dan gebruiksmiddelen koopen. Men denke aan belegging op de spaarbank, in fondsen, aanschaffing van een huisje, klein vee en dergelijke.
Vervolgens ontvangt, in onzen tijd vooral, de arbeider veel meer inkomen dan hij met zijn geldloon kan betalen. En wel krachtens bedeelingsbeginsel, van de plaatselijke en landelijke overheid. Hoeveel gebruiksmiddelen ontvangt de moderne arbeider om niet of voor een prijs, ver liggende beneden den kostprijs! Men denke aan bestrating, verlichting, ontspanningsplaatsen, onderwijs, badgelegenheden en zooveel meer.
Uit een en ander volgt, dat tusschen arbeidsloon als reëel loon en arbeidersinkomen scherp moet worden onderscheiden en dat men moet vasthouden, als men over het reëele a. spreekt, aan deze omschrijving: a. is het geheel van gebruiks(verbruiks)middelen, dat een arbeider (en zijn gezin) periodiek ter consumptieve beschikking staat. Verder zie Arbeidsloon.
Veraart.