Appelvink - Coccothraustes coccothraustes. c., ook dikbek, koningsvink, kersenvink, karsebiter en appelfretter genoemd, is een stevige vertegenwoordiger van het vinkengeslacht. Zijn snavel is zoo sterk, dat hij daarmee de kersepitten kraakt. Oogstreek, omgeving van den snavel en keel zwart. De keel wit omzoomd.
Bovenkop, kopzijden en stuit kaneclbruin, nek blauwgrijs, rug en schouderveeren donkerbruin. Onderzijde licht roodbruin, onder den staart wit. Sommige vleugelveeren hebben een hoogst eigenaardige blauwe verbreeding. Broedt vnl. op verschillende plaatsen van Oost-Nederland, o.a. te Denekamp; liefst in oude tuinen en boomgaarden. Voedsel: zaden, erwten, bladknoppen, bessen, pruime- en kersepitten. De jongen worden niet alleen met larven gevoerd.
Nestelt in boomen en struiken, op verschillende hoogte. Nest van dunne takjes en plantenvezels, gevoerd met worteltjes en haar, soms wol. In den regel worden 6 eieren gelegd, bleek blauw, groenachtig met olijfbruine en zwartbruine vlekjes geteekend. Broedduur 14 dagen in April-Juni.Behoort tot de trekvogels. Bernink.