Appalachen - een N.O.-Z.W. gericht plooiingsgebergte in N. Amerika, zich uitstrekkende van Alabama tot aan de St. Laurens-baai en wreer opduikend in New Foundland. Ten deele ook A l l e g h anygebergte genoemd. Dit plooiingsgebergte strekt zich over een afstand van ongeveer 1400 km uit.
Het gebergte is tijdens de hercynische orogenese in het boven-Carboon opgeplooid, en door de erosie reeds sterk genivelleerd. De voornaamste tectonische elementen zijn plooien en opschuivingen. De laatste komen vooral in het Zuidelijk gedeelte voor, en vertoonen eigenaardige vormen. De opschuivingen hebben nl. plaats gevonden over gebogen vlakken, welke E. Suess listrische vlakken noemt. Dergelijke merkwaardige overschuivingsvlakken zijn ook in de Ardennen, in de Zwitsersche Jura en in de Alpen aangetoond. Hofsteenge.
De Appalachen zijn bijzonder rijk aan mineralen: petroleum, steenkool, anthraciet, graphiet, ijzererts, goud, koper enz. Met uitzondering van de Witte Bergen (waaraan deze trouwens hun naam danken) zijn ze algemeen dicht beboscht; vooral naaldwouden in Canada en New England (papierindustrie); loofboomen (eik en noteboom) in de Centrale en Z. Appalachen; witte en gele pijnbosschen in het meest Z. gedeelte ervan.
Lange jaren hebben de eindelooze, languitgerekte bergmassa’s, „de verwarrende multipliciteit van de elkaar opvolgende plooiruggen, de kronkelende gang en de oneffenheid van de dwarsdalen, het zware woud en het dichte onderhout” de W. expansie tegengewerkt, en het verkeer groote moeilijkheden in den weg gelegd.
Polspoel.