Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 02-02-2019

Apocryphen

betekenis & definitie

Apocryphen - (Gr. apocruphos = verborgen, geheim) zijn Joodsche en Christelijke geschriften, die den schijn hebben gewekt tot de H. Schrift te belmoren, omdat zij gelijkenis vertoonen met de canonische boeken van 0. en N. T., of omdat zij op naam gezet zijn van geïnspireerde schrijvers. Door de Kath. Kerk zijn ze echter nooit in den canon der H. Schrift opgenomen. Het doel der a. was de gegevens uit de H. Schrift te illustreeren, de lezers te troosten en somtijds de verspreiding van dwalingen te bevorderen.

Grootendeels zijn ze niet in hun oorspronkelijken vorm tot ons gekomen, doch in latere vertalingen, terwijl Joodsche en Christelijke bewerkers er dikwijls inlasschingen hebben bijgevoegd. De Protestanten verstaan onder a. die boeken, welke de Kath. theologie deuterocanonische noemt; aan de eigenlijke a. geven zij den naam van pseudepigraphen. Naarmate de inhoud der a. meer aansluit bij het O. of N. T., worden zij verdeeld in:

1° a. van het Oude Testament (ontttaan ca. 2e eeuw voor Chr. tot le eeuw na Chr.), verdeeld in geschiedkundige, didactische boeken en apocalypsen. De geschiedkundige a. bevatten grootendeels legendarische elementen; terwijl ze in het algemeen waardeloos zijn voor de kennis van personen en feiten, zijn ze toch meestal belangrijke getuigen voor de opvattingen en den tijd der samenstellers. Titels: het boek der Jubileeën, 3 Esdr., 3 Mac., het leven van Adam en Eva, de Apocalyps van Moses, het testament van Adam, de Armeensche geschriften over Adam, de hemelvaart van Isaïas, de geschiedenis der Rechabieten, de nagelaten woorden van Jeremias of van Baruch, het gebed van Aseneth, het testament van Job, het testament van Salomon, de Aristeasbrief, de proloog op Eccli. De d i d a c t i s c h e a., voor een deel beïnvloed door de zedenkundige ideeën van het O. T., staan daarbij toch verre ten achter en kunnen zeker niet reiken tot de hoogte van Christus’ zedenleer. Titels: de testamenten der 12 patriarchen, psalm 151, de psalmen van Salomon, het gebed van Manasse, 4 Mac., het aanhangsel van Job. De a p o cryphe apocalypsen bieden als getuigen van de overdreven Joodsche apocalyptiek en eschatologie overvloedig materiaal voor de kennis der godsdienstige, nationale en politieke opvattingen kort voor en na Christus. Titels: het boek Henoch, de tenhemelopneming van Moses, 4 Esdr., de apocalypsen van Baruch, Abraham, het testament van Abraham, de apocalypsen van Elias en Sophonias, de a. Ezechiel, de Sibyllijnsche boeken, de voorrede op Thren.
2° A. van het Nieuwe Testament (ontstaan sinds de 2e eeuw na Chr.) worden verdeeld in evangeliën, handelingen der Apostelen, brieven en apocalypsen.

De a. evangeliën hebben de leemten, in de canonische evangeliën opengelaten, willen aanvullen. Zij bieden phantastische beschrijvingen over het leven van Jesus, Maria en Joseph. Uit leerstellige opvattingen blijkt, dat zij grootendeels zijn voortgekomen uit het Gnosticisme. Titels: de evangeliën volgens de Hebreeën en volgens de Egyptenaren, de evangeliën der Ebionieten (of der 12 apostelen), van Petrus, het protoevangelie van Jacobus, de evangeliën van Mathias, Philippus, Bartholomeus, Barnabas, Nicodemus, het evangelie van pseudo-Matthaeus, het Arabische evangelie van Jesus’ kindsheid, de geschiedenis van Joseph den timmerman, de Hellevaart van Christus, de overbrenging van Maria.

U i t g.: (bijna uitsluitend van niet-Kath. zijde) Tischendorf, Apocalypses Apocryphae (Leipzig 1866); Tischendorf, Evangelia apocrypha (Leipzig 21876) R. A. Lipsius-M.'Bonnet, Acta Apostolorum apocrypha (2 dln. en suppl. Leipzig 1891-1908); E. Fr. Kautzsch, Die Apokryphen und Pseudepigraphen des Alten Testaments (2 dln. A Tübingen 1898-1900); J.’ BousquetE. Amann, Les Apocryphes du Nouveau Testament (3 dln., nog niet volledig, 1910-’22); R. H. Charles, The Apocrypha and Pseudepigrapha of the Old Testament (2 dln. Oxford 1913); E. Hennecke, Neutestamentliche Apokryphen (Tübingen 21924). — Lit.: E. Hennecke, Handbuch zu den neutestamentlichen Apokryphen (Tübingen 1904); E. Schürer, Geschichte des jüdischen Volkes (III Leipzig 41909, 268 vlg.); M. J. Lagrange, Le Messianisme chez les Juifs (Parijs 1909); S. Székely, Bibliotheca apocrypha (I Freiburg i. Br. 1913); J. B. Frey, Institutiones Biblicae (I Rome 21927, 62 vlg.); Dict. de la Bible, Supplément (I Parijs 1928, 354 vlg.);

M. J. Lagrange, Le Judaisme avant Jésus-Christ (Parijs 1931). Greitemann.

< >