Antwerpsche schilderschool - (zie platen). Toen sinds 1477, onder de heerschappij van het Habsburgsche huis, de politieke, economische en artistieke beteekenis van Brugge en Gent ging verbleeken, traden daarvoor in de plaats steden als Antwerpen en Brussel. Vooral echter werd Antwerpen een centrum, gunstig door zijn ligging aan een grooten riviermond.
De stad behield haar cultureele suprematie tot diep in de 17e eeuw. In tegenstelling met de Noord-Nederlandsche Scholen kenmerkt de A. S. zich door een grooter ontvankelijkheid voor de Italiaansche Renaissance.
Vermenging van bloed en taal, alsmede de drukke reizen van Antwerpenaars naar Italië werkten nog krachtig daartoe mee.
Een der eerste en voornaamste vertegenwoordigers is Quinten Massys (1466—1530) met zijn zonen Jan en Comelis, en zijn leerling van Roymerswael (ong. 1650). Een zelfstandige landschapschilderkunst ontstond onder Joachim Patinir (1524) en zijn leerling Herri met de Bles (1521). Een geheel bijzonder talent, meer in volksche lijn, ontplooide Pieter Breughel („BoerenBreughel” 1569). Van zijn zonen ging Pieter de Jongere (1564—1638) in zijn richting door, terwijl Jan („Fluweelen Breugel”) weer meer in fijner genrewerk zijn kracht zocht. Gravures naar Breughel vervaardigde Hiëronymus Cock (1570). Verder zijn te noemen: Jacob Grimmer, Corn. Molenaer en Gillis van Conixloo (1544—1608). Jan Gossaert (Mabuse) brengt de A. S. in de paden van het Roman isme en Maniërisme (klakkeloos copieeren van Italiaansche gegevens).
Uit deze School van Romanisten komen ook voort de Leidenaar Otto van Veen (Vaenius), Tobias Verhaecht of van Haecht, Adam van Noort, allen leermeesters van Petrus Paulus Rubens (1577—1640), in wiens dienst weer werkten Jan Wildens, Lucas van Uden, Frans Snyders en Paul de Vos. Rubens drukte op de A. S. geheel zijn eigen stempel en verwekte een reeks graveurs als Lucas Vorsteman, Paulus Pontius, Boëtius en Schelte van Bolswert enz. Naast Rubens werkten gedeeltelijk te Antwerpen Gerard Zeghers (1591—1651), Abr. Janssens, en vooral Anthony van Dijck (1699—1641). Na de Rubensschool begon al spoedig de A. S. aan eigen kracht in te boeten en verbleekte in figuren als Theodoor van Thulden (1606— 1667) en Abr. van Diepenbeke (1597—1675). Pieter Soutman (1580—1657) droeg zijn invloed naar het Noorden over.
Een der meer zelfstandige navolgers van den meester werd de Protestant Jacob Jordaens (1693—1663). Religieuze onderwerpen behandelden in zijn trant Caspar de Crayer (1584—1669), Corn. Schut en Comelis en Simon de Vos. Voor landschappen en dierenvoorstellingen (jachttafereelen) zijn bekend: Paul de Vos en Jan Fijt. Als de bekendste genreschilders gelden Adriaen Brouwer (1606—’38), Joost van Craesbeeck (1606—’62), Gonzales Cocx (1618— ’84) en vooral David Teniers de Jongere (1610—’90).
Na verval onder de Fransche overheersching nam Matthijs-Ignaas van Bree (1773—1839) de leiding van de herboren Antwerpsche Academie, doch stond nog bijna geheel onder Franschen invloed (Louis David). Meer in nationalen trant, voornamelijk geïnspireerd door van Dijck, werkte Egied Wappers (1803—’74) en later Nicaas de Keyser (1813—’87). De uit Frankrijk ingevoerde Romantiek had als voornaamste vertegenwoordigers den leerling van Van Bree, Ferdinand de Braeckeleer (1792—1803), A. J. D. Leys (1815—’69), die met Henri de Braeckeleer terugging op het licht- en donker-werk der 17e-eeuwsche NoordNcdcrlanders. Leerling en geestverwant van den laatste was Victor Lagye (1825—1896), in wiens richting ook werkten Juliaan en Albrecht de Vriendt. Men sluit zich aan bij de heerschende stroomingen der Zuiderburen. Schilders van het volksleven, die te Antwerpen hun opleiding voor een groot deel genoten zijn Theodoor Verstraete, Edgar Farasyn, Hendrik Luyten e.a. De landschapschilder Adr. Jos. Heymans ging op lateren leeftijd nog naar het Pointillisme der jongere Franschen over. Als dierenschilder verwerft Jan Stobbaerts (1838—1914) betrekkelijke vermaardheid.
Van de Antwerpsche schilders na 1880 zijn te noemen Emiel Claus, Baseleer, de Sadeleer en Edmond Verstraete. Een geheel eigen plaats verovert in den lateren tijd de in de buurt van Antwerpen woonachtige Albert Servaas.
L i t: M. Rooses, Gesch. der Antwerpsche Schilderschool (1S79); Pol de Mont, Schilderkunst in België in de 19e eeuw. Knipping.