Ned. Redemptorist. * 1821 te Helmond, ♱ 1884 te Ilchester (N. Amerika); trad in 1842 in de Congregatie van den Allerh.
Verlosser en werd in 1844 priestergewijd. Van 1845 tot ’52 doceerde hij in het studiehuis te Wittem het canonieke recht, moraal en pastoraal; was daarna rector te Amsterdam en te Wittem en 1864-’68 provinciaal van de Nederlandsche Ordesprovincie. In 1870 ging hij naar N.
Amerika, waar hij in het studiehuis te Ilchester weder canoniek recht en moraal doceerde. Als moralist en canonist heeft hij zich vooral verdiensten verworven door de aanpassing der gangbare leeringen aan de bijz. verhoudingen in de Amer. Kerk en door de studie van het bijz. recht dier Kerk.
Zijn traktaat over het bezoeken der openbare school heeft tot grondslag gediend voor de instructies, door het H. Officie in dezen aan de Amer. bisschoppen gegeven. De dood verhinderde hem deel te nemen aan het 3e Concilie van Baltimore, waarvoor kard.
Gibbons hem als zijn theoloog had gekozen.Werken: Theologia moralis.... usui venerabilis cleri Americani accomodata (1874; 1882; 6e en 7e ed. door H. Kuper C. ss. R. 1886 en 1888); De absolutione parentibus qui prolem scholis publicis seu promiscuis instituendam tradunt (1874); Comment. in Facultates Apostolicas.... ad usum venerabilis cleri, imprimis Americani (1884, 1884; 3-5 ed. door J. Putzer C. ss. R., 1893, ’97, ’98). Eenige kleinere en onuitgegeven werkjes bij Meulemeester l.c.
Lit.: J. Hanley C. ss. R., in The Cath. Encycl. (VIII 1910); H. Hurter S.J., Nomenclator Literarius (V 1913); M. van Grinsven C. ss. R., in Nw.
Ned. Biogr. Wbk. (VI 1924); M. De Meulemeester, Bibliogr. gén. des écrivains rédemptoristes (II 1935); H. Mosmans, Het Redemptoristenklooster Wittem (1936).