Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 02-02-2019

Antieke kunst

betekenis & definitie

Antieke kunst - wordt in minder gebruikelijken, doch meer algemeenen zin die kunst genoemd, welke zich ontwikkelde in de landen van het Middellandsche Zee-gebied vanaf ± 4000 v. Chr. tot aan den ondergang van het West-Romeinsche Rijk. In meer gebruikelijken en meer bijzonderen zin is A. k. hetzelfde als de kunst der Klassieke Oudheid, d.w'.z. de kunst der Grieken en Romeinen vanaf den tijd van Homerus tot aan den ondergang van het West-Romeinsche Rijk (476 na Chr.). De in de verschillende streken der Grieksche wereld gegroeide en onderling vrijwel overeenkomstige kunst centraliseerde zich in de laatste helft der 5e eeuw in Attica, waar zij tot een nooit overtroffen bloei kwam. Sinds de 4e eeuw werd zij, nu echter minder streng en van lichter gang (Hellenistische kunst), over het uitgestrekte rijk van Alexander den Grooten verbreid. (Zie hierover uitgebreider Grieksche kunst.) De Romeinen (aanvankelijk reeds de Etruskers) namen het erfdeel der Grieken over, bevruchtten het met eigen geest en verbreidden het over hun allengs grooter wordend rijk. (Zie hierover uitgebreider Romeinsche kunst.) Binnen de grenzen daarvan ontstond het Christendom, dat zijn religieuzen inhoud langzamerhand in beeld begon te brengen, doch zich dan aanpaste aan de vormtaal der bestaande Antieke kunst, ook deze echter al spoedig verwerkend om haar geschikt te maken voor eeredienst (architectuur enz.) en haar zooveel hoogere en meer belangrijke geestelijke waarden te kunnen uitdrukken. Ook na den val van het West-Romeinsche Rijk werd de invloed der Antieke kunst niet vernietigd, bleef, schoon sterk verzwakt, bestaan, om aanvankelijk slechts in enkele perioden (onder Karel den Grooten, keizer Frederik II, de Fransche vroegGotiek, de Ital. sculptuur der 12e en 13e eeuw) meer bewust naar voren te komen.

Een geheel uitgesproken herleving onderging de Antieke kunst echter sinds het begin der 14e eeuw in Italië (Humanisme, Renaissance), een herleving, door latere schrijvers vaak als vreemder aan het Christendom voorgesteld dan ze inderdaad was. Wat van deze al of niet vermeende vervreemding ook zij, te ontkennen valt niet, dat de A. k. juist op een geheel nieuwe wijze de Christelijke voorstellingswereld bezielen ging, een bezieling, welke niet tot Italië beperkt bleef, maar zich ook in de 16e en 17e eeuw in de Noordelijke landen (o.a. in de Nederlanden) deed voelen. Sindsdien is do invloed der Antieke kunst tamelijk constant gebleven over nagenoeg geheel het Westen. Eerst in den jongsten tijd keeren zich vele kunstenaars bewust van het Antieke kunstideaal af. In Italië vooral echter, doch ook elders, komt een nieuwe kunst op, welke weer put uit de overlevering der Antieke. Het besef, dat onze huidige vervormde beschaving veel verwerpelijke elementen bevat, zal nooit de overtuiging kunnen verdringen, dat zij in haar gezuiverden vorm nog is een Christelijke beschaving, die geworteld is in de Antieke cultuur. En zoo ergens, dan geldt dit dubbel voor de kunst.

Lit. : Das Altertum in Leben der Gegenwart (1909); Otto, Der Geist der Antike und die christl. Welt (1923); Immisch, Das Nachleben der Antike (21930) ; Kirsch, Die Kirche in der antiken griechisch-römischen Umwelt (1930). — Over de verhouding van Rome tot Griekenland : Grenier, Le génie romain dans la religion, la pensée et l’art (1925). — Over Christendom en A. k. in Renaissance en Barok : Mâle, L’Art religieux après le concile de Trente (1932); Stubbe, Naturalistisch of Mystiek? Het Probleem der Renaissance als aanleiding tot het Probleem der Barok (1933). In Stubbe’s dissertatie heeten echter in tegenstelling met boven verkondigde meening Renaissance en Barok uitgesproken heidensch.

Knipping.

< >