Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 02-02-2019

Antichrist

betekenis & definitie

Antichrist - ( Gr. anti-christos = tegen of i.pl.v. den gezalfde). Volgens het huidig spraakgebruik beteekent A.:

1° een collectief wezen, nl. de politieke en religieuze machten, in zooverre zij door heel de geschiedenis der Christelijke Kerk haar vervolgen en pogen te verleiden (collectieve A.).
2° Meestal een persoon, die op het einde der tijden den godsdienst van Christus allerhevigst zal bestrijden (p e r s o o n l ij k e A.). De bijbelsche gegevens omtrent den A. hangen ten nauwste samen met al wat de H. Schrift leert over den tegenstand, dien de Messias en het Messiaansche rijk zullen ontmoeten, zoowel van de zijde der menschen als van de zijde der duivelen. S. Paulus (2 Thess. 2. 3—12) spreekt van den A. als van 1° een door en door slecht wezen (den man der goddeloosheid, den goddelooze, het kind der verdoeming); 2° aartsvijand van den Messias en het Messiaansche werk; 3° voorteeken van Christus’ wederkomst. Of S. Paulus in zijn schildering van den A. werkelijk een concreet persoon bedoelt uit te beelden of niet, blijft een open kwestie, zoolang de Kerk daarover geen onfeilbare uitspraak heeft gedaan.

De gegevens der Joodsche niet-canonieke, vooral apocriefe apocalyptische literatuur loopen parallel met de bijbelsche gegevens, deze meestal phantastisch aandikkend. Volgens de ongeloovige religionisten zijn ook de bijbelsche gegevens afhankelijk van de godsdiensten der Babyloniers (W. Bousset, H. Gunkel, E. von Dobschütz), der Perzen (W. Bousset), der Mandeeërs (R. Reitzenstein, Lohmeyer); deze voorgewende afhankelijkheid is niet bewezen.

In de latere literatuur der kerkgeschiedenis treft men zgn. voorspellingen aan omtrent het einde der tijden, waar echter geen waarde aan te hechten is, zoolang noch hun echtheid noch hun objectief karakter bewezen zijn. Ook aan ketterijen omtrent den A. heeft het niet ontbroken. De meest beruchte dwaling is geweest de thesis van den paus-Antichrist, die met ongehoorde oppervlakkigheid werd verdedigd in de 15e eeuw door Waldenzen, Albigenzen, Wicleffieten, en in de volgende eeuw door Luther, Calvijn, en alle zestiende-eeuwsche Protestantsche polemisten, zooals bijv. Sebastianus Franck, Flacius Illyricus, Simon Goulart. Op slot van rekening: buiten de zekere gegevens van den Bijbel, die dan nog erg spaarzaam zouden kunnen zijn, tast men, met betrekking tot de even mysterieuze als interessante figuur van den A., in het duister.

L i t.: Lemonnyer O.P., Antéchrist in Dict. Apol. (1925, 146—150); Buzy S.S.C., Antéchrist in Dict. de la Bible (Suppl. 1926, 297—305); Rigaux O.F.M., L'Antéchrist et l’opposition au royaume messianique dans l’A. et le N.T. (Gembloux, Parijs 1932). Brans.

Voorstelling in de kunst. In de vroege M.E. werd de A. zelden voorgesteld, en dan meestal als de Satan zelf tegenover den Messias (S. Maria in Porto, Ravenna). In de vrocg-Renaissance en latere M.E. is de A. meestal een mensch, waarin de Satan zijn volle macht ontplooit (Signorelli in den dom van Orvieto).

L i t.: Preus, Die Vorstell, vom A. im späteren M.A. (1906). Knipping.

< >