Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 02-02-2019

Anciens et modernes

betekenis & definitie

Anciens et modernes - querelle des, letterkundige strijd in Frankrijk, op het einde van de 17e eeuw, tusschen de school van Boileau (Ecole du bon sens), die in „oorspronkelijke” navolging van de Antieken de hoofdwet ziet van het letterkundig leven, en de vrij rumoerige groep, geschaard rond Fontenelle en Ch. Perrault, die niet meer de superioriteit van de A. blindelings aanvaarden, maar, gewonnen voor het Cartesiaansche begrip van de progressiviteit der beschaving, zich beroepen op den glans van de Fransche wereldcultuur, ten tijde van Lodewijk XIV, om in de gelijkwaardigheid van de Modernes te gelooven:

„Et l’on peut comparer, sans craindre d’être injuste, Le siècle de Louis au beau siècle d’Auguste” (Ch. Perrault).

Godsdienstige beschouwingen waren niet geheel vreemd aan het dispuut: zoo superieur als het Christendom boven het heidendom is — redeneeren de Modernes — zoo zeker is het Christelijk wonder even goed als de heidensche mythologie in de moderne poëzie te dulden. Lijkt Boileau’s uitval tegen „le merveilleux chrétien” inderdaad erg doctrinair in de eeuw van Vondel en Milton, wat de Fransche Modernes aan Christelijke epiek voortbrachten (bijv. Desmarets de St. Sorlin’s: Clovis, 1657) verdiende ten volle zijn veroordeeling (Art poétique III).

De querelle, 27 Jan. 1687 in de Fransche Academie door Ch. Perrault begonnen, verloopt in twee phasen. In de eerste (1687—’94) spelen Perrault en Fontenelle de hoofdrol bij de Modernes: Perrault met zijn Siècle de Louis le Grand en zijn Parallèles des Anciens et des Modernes (1688—’96); Fontenelle met zijn Digression sur les A. et l. M. (1691). Voor de eer der A. traden vooral op: Boileau (Réflexions sur Longin 1694), La Fontaine (Epître à Huet) en La Bruyère. De verzoening Boileau-Perrault, op de gemeenplaats, dat A. en M. ieder hun eigen, gelijkelijk bewonderenswaardige schoonheid bezitten, besluit deze phase.

Een tweede dispuut (1699—1716) ontstond rond de logge Homerus-vertaling van Mme Dacier. Hierin mengden zich: Fénelon voor de A. in zijn Lettre à l’Académie (1714) en Houdard de la Motte voor de M. in zijn Réflexions sur la critique (1716). Ook deze strijd luwde door een verzoening van de tegenstanders.

Intusschen had de querelle voor gevolg: dat literaire traditie en gezag niet langer onaangevochten heerschten; dat het begrip vervolmaakbaarheid nu door de critiek ook voor de kunstvormen ging aanvaard worden en zoo het gevoel ontstaat van de noodzakelijke betrekkelijkheid aller cultuurvormen, waarover geen eeuwige wetten of formules mogen regeeren.

Ook het buitenland vernam iets hiervan: bijv. Engeland, met W. Temple’s: Essay on ancient and modern learning (1690); Italië met Muratori’s : Della perfetta poesia italiana (1706). De Poëten-oorlog in Nederland was er zoowat de terugslag van bij ons.

Lit.: H. Rigault, Histoire de la querelle d. A. et d. M. (Parijs 1856); G. Saintsbury, History of criticism and literary taste in Europe (II 1903); A. Lombard, La querelle d. A. et d. M. (Parijs 1908); H. Gillot, La querelle d. A. et M. (Nancy 1914).

Baur.

< >