Amorie van der hoeven - 1° Herman Agatho des, bekend convertiet, Indisch specialist van de R.K. partij in de Tweede Kamer. * 22 Juli 1829 te Amsterdam, + 13 October 1897 te Den Haag. Zoon van den Remonstrantschen hoogleeraar Abr. des A. v. d. H. Broeder van den wetsprekenden Rem. predikant Abr. des A. v. d. H. Jr. en van den juristphilosoof Martinus des A. v. d. H. Tusschen 1851 en ’69 was hij advocaat en journalist in Indië. Na jaren van twijfel ging hij, vooral getroffen door de geschriften van Bossuet en Lacordaire, in Sept. 1867 tot de Kath. Kerk over.
In 1868 repatrieerde hij en eenige jaren daarna publiceerde hij zijn ontroerend en wel-doordacht bekeeringsverhaal, dat verdiende in onzen tijd opnieuw te worden uitgegeven. In Juni 1875 werd hij tot lid der Tweede Kamer gekozen voor het hoofdkiesdistrict Breda. Als zoodanig onderscheidde hij zich door die voorname welsprekendheid, die een merkwaardige trek vormt in zijn familie. Herhaaldelijk trad hij in het krijt voor de belangen van het Indische volk, te midden waarvan hij zoo lang had geleefd. In Juni 1885 volgde zijn benoeming tot lid van den Raad van State.
Zoowel zijn ernstig zoeken naar de Waarheid, gevolgd door een vinden daarvan in de Moederkerk, alsook zijn parlementaire werkzaamheid in het belang van de missie en van de verheffing van den inlander, hebben hem gemaakt tot een sieraad der Kerk in Nederland.
Werken: Het streven der Indische radicalen (1869); Mijn terugkeer tot de kerk van Christus (1871), ook in het Engelsch vertaald (Londen 1877): Het eeuwige Pausdom (1872); De cirkelgang der menschheid (1875); voorts vele artikelen in „De Wachter” en „Onze Wachter”.
Lit.: Dr. H. J. A. M. Schaepman, Menschen en Boeken (V, 52—55); Gérard Brom, Romantiek en Katholicisme in Nederland (I, 229—231). Taal 2° Martinus des, universeel geleerde, vooral jurist en philosoof, welsprekend redenaar, tragisch zoeker naar waarheid. * 20 Febr. 1824 te Rotterdam, + 13 Oct. 1868 te Amsterdam. Broeder van den convertiet H. A. des A. v. d. H. Studeerde te Amsterdam en te Leiden, promoveerde in 1846 in Leiden in de rechten en in de letteren. De klassieke letteren hadden aanvankelijk zijn liefde. Vestigde zich na zijn promotie als advocaat te Amsterdam, legde zich op de bestudeering van juridische kwesties toe. Verschillende bijdragen van hem op dit gebied werden in tijdschriften geplaatst; welsprekend pleitbezorger. In 1848 werd hij aan het Athenaeüm tot hoogleeraar in de Rechtswetenschap benoemd. Tegelijkertijd legde hij zich toe op de beoefening der wijsbegeerte.
Hij trachtte een synthese te leggen tusschen de idealistische wijsbegeerte en de gematigd-orthodox-Protestantsche richting, waarin hij was opgevoed. Daarbij vertoonde hij ook een zekere neiging tot het Katholicisme: in 1854 verzekerde hij, dat hij het standpunt der Kerk huldigde inzake de Onbevlekte Ontvangenis van Maria. Uit hetzelfde jaar dagteekent zijn fijne werkje: Over het wezen van den godsdienst en haren invloed op het staatsbestuur. Van 1854 tot ’65 hield hij te Amsterdam lezingen over de geschiedenis der wijsbegeerte, welke zeer de aandacht trokken. Hij neigde in dien tijd het meest over naar de Philosophie van J. G. Fichte. Scherp bestreden door zijn vriend, Mr. I. da Costa, die oordeelde, dat bij v. d. H. het positieve Christendom in het gedrang kwam. Na het overlijden van zijn vader (1855) werd v. d. H. veel meer teruggetrokken en zijn houding t.a.v. het Christendom werd steeds meer sceptisch.
Hij bleef voordrachten houden, doch ten gevolge van zijn eenzelvigheid en zijn negatief standpunt oogstte hij niet veel bijval meer. Hij verviel tot absoluut nihilisme. De band met Da Costa werd verbroken. In 1866 moest de overspannen zwoeger naar een krankzinnigengesticht worden overgebracht. Wèl is hij daaruit hersteld teruggekeerd, doch zijn veerkracht was gebroken, en op 13 Oct. 1868 overleed hij plotseling. Nog kort vóór zijn heengaan had hij aan zijn broeder Herman te kennen gegeven, dat hij niet zeker was van de onsterfelijkheid der ziel. Herman wijdde aan zijn nagedachtenis in het boekje „Mijn terugkeer tot de kerk van Christus” ontroerende bladzijden.
Lit.: Mr. H. P. G. Quack, Martinus des Amorie van der Hoeven (1869); Gérard Brom, Romantiek en Katholicisme in Nederland (I, 227—229). Taal