Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 02-02-2019

Amerikaansche oudheden

betekenis & definitie

Amerikaansche oudheden - (zie platen en kaarten) zijn de cultuurvoortbrengselen van de volken, welke vóór en tijdens de verovering der Spanjaarden in Amerika woonden en welke thans óf uitgestorven óf in een andere cultuursfeer opgenomen zijn. Er is geen oer-cultuur bekend, waarvan al deze Amerikaansche beschavingen zouden zijn voortgekomen. De geschiedkundige getuigenissen over deze culturen gewerden ons nagenoeg alle eerst na hun vernietiging; vandaar dat een onderscheid tusschen voorhist. en historische beschavingen niets dan verwarring schept. Beter kan men onderscheiden in:

I. Primitieve culturen, welke, volgens vele geleerden, denzelfden ouderdom hebben als die van Europa of Azië. Resten van Kjökkenmöddingwaar treffen we langs de kusten van den Atlantischen en den Stillen Oceaan aan, voornamelijk echter in Brazilië, aan den benedenloop van den Rio de la Plata en in N.Amerika. Uit een latere cultuurlaag stammen (in de dalen van den Mississippi en den Missouri en in de Z. Staten van N. Amerika) de zgn. Mounts: 30-100 m hooge heuvels van gemiddeld 260 m doorsnee, onregelmatig opgebouwd uit steenen en aarde. Waarvoor ze dienden is ons onbekend.

Naast deze Mounts (in eenzelfde cultuurlaag ?) overblijfselen van kleiner gehalte: verdedigingswallen, ringvormige bedijking om tempelhoven, heilige plaatsen, tempelheuvels en offerhoogten met trappen en terrassen (ten deele met uit leem gebakken of uit de rots gehouwen platen bedekt), grafheuvels, op onze hunnebedden gelijkend, soms met grafkamers, waarin wapenen en sieraden van steen, koper, hout (zeldzaam) en ingelegd schelpwerk gevonden zijn. Opmerking verdienen nog de voornamelijk in Wisconsin voorkomende, ong. 2 m hooge, vast-aangestampte heuvels in diervorm. De bouwheeren, waarsch. de nomadische Tcherokeezen, heetten bij oudere archeologen meestal Mount-builders. Of de elders in de Ver. Staten aan het licht gebrachte kruiken en flesschen, hengselkannen, schotels en bekers (niet zelden van gekleurd leem), pijlpunten in diervorm (vaak uit marmer en porphyr vervaardigd), koperen messen en bijlen, zilveren sierplaatjes en weefwerk uit boomvezels en dierenhaar door dezen wijd-vertakten stam der Tcherokeezen in verschillende ontwikkelingsstadia zijn gemaakt, blijft vooralsnog een open vraag.

De zgn. Pueblo-cultuur (pueblo bet. eigenlijk: steenen huis), welke in Colorado, New Mexico en Arizona gevonden wordt, is van anderen aard en vertoont in taal, architectuur en ceramiek losse verwantschap met de Peruaansche hoog-culturen. Als kenmerkende voortbrengselen zijn te noemen: vierkante of ronde steenen platen of blokken, Pueblos genaamd (mijlpalen?), rotswoningen (Cave-dwellings en Cliff-dwellings), ronde wachttorens, begraafplaatsen, gelijkend op Europeesche cromlechs, in de rotsen ingekerfde, gekleurde schilderingen en het Pueblo-aardewerk. Naast vele geometrische motieven kent de Pueblo-kunst ornamentaal opgevatte voorstellingen van menschen, zoogdieren, amphibieën en vogels.

II. Hoog-culturen, waarvan de resten, in Midden- en Zuid-Amerika gelegen, reeds de aandacht trokken der Spaansche veroveraars, vooral van enkele geleerden en missionarissen. Zoowel gouddorst bij het krijgs- en handelsvolk als geloofsijver bij de missionarissen waren oorzaak.dat deze culturen nagenoeg geheel vernietigd werden, en al valt de handelwijze der veroveraars streng te laken, toch moet in ons oordeel begrip van plaats, volk en tijdsomstandigheden meespreken. In een tijd immers, waarin van de wetenschap der cultuurhistorie nog geen sprake was en bij een volk, de Spanjaarden der 16e eeuw, waar het begrip van Christendom zoo vermengd was met nationalen trots en zoo verbonden aan de van het Christendom geheel doordeesemde West- en Zuid-Europeesche beschaving, was het zeer moeilijk overal voor deze nieuwe gegevens de juiste waardeschaal aan te leggen. Zeker is, dat menig relaas, zoowel van missionaris als van geleerde en krijgsoverste naar het moederland, blijk geeft van waardeering voor de zoo heterogene schoonheid dezer overzeesche cultuurproducten. Eigenlijk wetenschappelijke belangstelling ontstond eerst in het begin der vorige eeuw (Alexander von Humboldt), een belangstelling, na de vijftiger jaren door den historischen roman op min of meer geslaagde wijze gepopulariseerd. Veel materiaal brachten de ijverige nasporingen van Duitsche (w.o. Eduard Seler en Walther Lehmann) en Amerik. (Sylvanus Gr. Morley en Herbert Spinder) archeologen in het begin dezer eeuw aan den dag, zonder dat echter in de innerlijke beteekenis en onderlingen samenhang der elkander zoo veelvuldig doordringende culturen merkelijke klaarheid kon worden gebracht. Zoodat de korte uiteenzetting, die volgt, in veel opzichten slechts van voorloopigen aard kan zijn.

Men onderscheidt dus:

A) Midden Amerika : centrale hoogvlakte van Mexico tot aan het meer van Nicaragua; twee hoofdculturen:

l° de Toltekisch-Aztekische cultuur in het eigenlijke Mexico. Deze wordt voorafgegaan door een beschaving, waarvan de resten (kleine leemen menschenfiguren) voor het grootste deel in Teotihuacan gevonden werden en die merkbaar verschillen van de voortbrengselen der oudste Toltekencultuur. Over deze zgn. Otomi-beschaving ontwikkelt zich het Toltekenrijk en wel: het oudere (tot ong. 600 n. Chr.) met als centra Tollan en Teotihuacan en het jongere (tot ong. 1064) met als centrum het reeds door de Olmeken (ceramiek in de onderste lagen) bewoonde Cholula. De invloed der Tolteken strekte zich echter veel verder uit: tot in het land der Maya (Palenque en vooral Chichen Itzà) en naar het Z. tot in Guatemala. In 1168 veroveren de Azteken het land, nemen grootendeels de cultuur der onderworpenen over en stichten in 1325 de hoofdstad Tenochtitlan. De Spanjaarden richten in 1521 het Aztekenrijk te gronde. Aangaande de architectuur der hoofdstad weten we enkel uit Spaansche getuigenissen van een ong. 40 m hooge trappenpyramide, waarop een torenvormige tempel stond.

Pyramide en bouwwerk waren met blanke stucco bedekt en beheerschten zoo in stralenden glans de stad. In Teotihuacan bestaan naast een menigte kleinere pyramiden („Ciudedelas”) de pyramide van den zonnetempel (62 m hoog bij een oppervlak van 224 x 232 m) en die van den tempel der maan (van geringere afmetingen). Gelijkmatig in edele lijn loopen deze pyramiden trapsgewijze met breede terrassen omhoog. Voorstellingen van het bij de Tolteken geliefde symbool der „gevleugelde slang” zijn tusschen klaar gecomponeerd geometrisch ornamentwerk en reliëf op de terraswanden aangebracht. Langs den „Weg der Dooden”, die beide pyramiden verbindt, werden in de deels verbrande, deels tot puin vervallen gebouwen resten van schilderwerk op stucco gevonden, waarin vooral een licht smaragdgroene kleur overheerscht. De beeldende kunst der Tolteken (resp.

Azteken) is van een tot nu toe voor ons niet toegankelijke symboliek, waarsch. verband houdend met den zonnecultus. Onder den last der symbolen komt het beeldwerk (bijv. pijlerbasissen in den vorm van de „gevleugelde slang”) zwaar en gedrukt voor. Van de overal gevonden producten der pottebakkerskunst zijn de roodgele, met zwarte lineaire ornamenten versierde vaasjes wel het oudst, terwijl later hooge en diepe offerschalen (voor het opvangen van menschenbloed: men bracht menschenoffers) met symbolen van zon en aarde voorkomen; verder cylindervormig vaatwerk op drie pooten, meloenvormige, geribde kruiken en schildvormige platte schalen. Naast een zeer gedetailleerde bewerking van edelgesteente (nefriet en jadiet), zijn vooral de kunstige schelpen- en paarlemoer-incrustatie (maskers) en een eigenaardig mozaïek van veeren, op huiden en agavepapier gekleefd, de aandacht waard. Dit agavepapier was ook in gebruik voor de boeken. Nog in den Spaanschen tijd genoten de Azteken bekendheid als astrologen en kalenderkundigen (kalcndersteenen, welke voor de chronologie nu nog van groote waarde zijn).

Naast de Tolteken zijn nog van belang de Totonaken, die een geheel eigen ceramiek hadden en waaraan worden toegeschreven de palmas: op driehoekige basis geplaatste, van boven waaier- of palmvormige steenen monumenten met onbekend doel. Verder de Zapoteken, die zoowel in hun ceramiek als ornamentiek verwantschap vertoonen met de culturen in Peru. De bekendste Zapotekische monumenten zijn de lange, corridorachtige gebouwen in Mitla, de pyramide van Xochicalco en de zgn. Monte Alban bij Oaxaca.

2° De Maya-cultuur breidde zich uit over Guatemala en Yucatan en is van de Amerikaansche hoog-beschavingen misschien de belangrijkste. Haar architectuur is omvangrijker en grootscher dan die van Mexico; haar plastiek schuwt de strakke lijn en draagt een barok accent. Ook de ornamentiek verlaat gaarne het strenge geometrische voor plastische vormen, ronde vlakken en lijnen. De voorn. vindplaatsen zijn Palenque (in het oerwoud gelegen) en Copan. In Palenque rijst uit een hooge pyramide niet een ronde, torenvormige, maar een rechthoekige, in de breedte uitgestrekte tempel op, van voren versierd met een pijlergalerij. Het plafond wordt op zeer vele plaatsen gevormd door een schijngewelf (in een hoek van ong. 120° op de wanden geplaatste steenen platen, welke in de nok een smalle horizontale plaat vastklemmen). Hierdoor is men aangewezen op smalle ruimten. De daklijn wordt dan versierd met een dunnen, ornamentaal doorboorden steenen kam.

De muren zijn met reliëfs en van binnen niet zelden met fresco’s bedekt. Waar geometrisch ornament voorkomt, herkent men de Tolteken-beschaving. De poortopeningen hebben veelal trapeziumvorm, de smalle zijde boven, en dit wijst misschien op Peruaanschen invloed. Het sterkst doet de Toltekische beschaving zich gelden in de ruïnenstad Chichen Itzà, („aan de bronnen der Itzà”) bijv. als pijlerbasis-versiering: de „gevleugelde slang”. Ten overstaan dezer elkaar doordringende culturen komt de vraag op naar hun onderlinge afhankelijkheid: welke ouder is, de Tolteken- of de Maya-cultuur. De archeologen Lehmann en Seler nemen de prioriteit der Tolteken aan en stellen dan het opkomen der Maya-cultuur vrij laat; de Amerikanen Morley en Spinder echter plaatsen in den voortijd reeds de Maya-beschaving en veronderstellen een latere herhaaldelijke Toltekische infiltratie.

Tolteken-gegevens overheerschen ook in de vier ons bekende Maya-hss.: voornaamste de zgn. Codex Dresdensis. Heel het beeldenschrift en de teekening van het menschelijk profiel roepen in hss. zoowel als in fresco’s den invloed der Tolteken op. Van de ceramiek geldt hetzelfde: het met stucco bedekte vaatwerk, waarin de figuren „vrijgemaakt” werden, is in de omgeving van Tollan en Teotihuacan veelvuldig aangetroffen. Aan steenen beeldwerk (voorn. godenbeelden, gekenmerkt door laag en diep naar achter loopend voorhoofd) is vooral Chichen-Itzà, rijk. Uit een zeer waarsch. oudere periode dateeren de beelden uit Santa Lucia Cozumalhuapa (Guatemala; wellicht de oudste zetel der Maya-cultuur).

B) De Panama-landen, Costarica en Columbia.
1° De Chorotegen-cultuur, met haar sterk gestyliseerde, in verkorte figuren aanduidende vaasschilderkunst, vormt een brug tusschen de Middel-Amerikaansche en Peruaansche beschavingen.
2° Overwegend Peruaansch is een beschaving (der Quimbaya?), waarvan resten gevonden werden in de streek tusschen Costarica en de Rio Magdalena, vooral te Chiriqui. Goudsmeedkunst: adelaarskoppen als borstsieraden, helmen, statuetten en hart- of vruchtvormig vaatwerk.
3° De C h i b c h a, op de Bogota-hoogvlakte, met een eigen ceramiek: groteske menschenfiguren en vierkante schalen, met dierversieringen (kikvorschen) aan den rand.
C) Peru. In een gematigd klimaat, achter een hoogen bergmuur, die den zeewind tegenhield, in een landstreek, door vele stroomen vruchtbaar gemaakt, gedijde al vroeg een vrij hoogstaande beschaving. Zoolang men uit de monumenten geen kalender kan duiden — Erland Nordenskjöld deed daartoe de eerste pogingen — is het onmogelijk een chronologie der Peruaansche beschavingen op te stellen. Over het algemeen neemt men deze weinige gegevens als vaststaand aan en benoemt dan elke cultuur naar de voornaamste vindplaats. Het oudst is Tiahuanaco (3 uur gaans van het Titicaca-meer en waarsch. bewoond door de Aymara) van hieruit zijn dan wellicht Moche, Nazca, Ancon en Pachacamac beïnvloed.

In de 12e eeuw schijnt in het N. (hoofdstad Cuzco) de Inca-heerschappij te zijn ontstaan, die in 1624 bij den dood van den Inca Huayna Capac een einde nam. Het is mogelijk, dat de Inca’s zich uit een Aymara-stam omhoog werkten en, door de leiding te nemen over een aantal andere families of stamdeelen, schiepen ze zich een dynastie, gewoonlijk als Inca-heerschappij betiteld. Een beroemd wetgever was de Inca Pachacutec Yupanqui. Peru is vooral het land van brons en goud, het werd door de rooftochten der Spanjaarden ten uiterste verarmd. Misschien ouder dan de Inca-cultuur, maar toch met deze verwant zijn de beschavingsproducten, te Chimu en Trujillo aan den dag gebracht.

Bij Tiahuanaco staan nog resten van een grooten muur, die een bijna vierkante vlakte (135 x 118 m) omgeeft. Aan de Oostzijde daarvan is op een hoogte, waarheen zes breede zandsteenen trappen voeren, een tweede, ten deele in den bodem geconstrueerde ommuring, waarin menschenhoofden uit trachiet en resten van schilderkunst gevonden zijn, terwijl de Westzijde in een eveneens ommuurde ruimte sarcophaagvormige blokken verborg met steenen deksels. Van de vele, uit vulkanische steen opgetrokken poorten is de 2,36 m hooge Zonnepoort wel de voornaamste. In hoog-reliëf staat daar boven den ingang een door stralen omgeven figuur (de zonnegod?), welke aanbeden wordt door een menigte regelmatig boven en naast elkaar geplaatste, in laag-reliëf gehouden kleinere gestalten. Onder het geheel loopt, om stralenschietende koppen heen, een strak meander-omament.

De logge, vierkante plastiek dezer cultuur is het best te beoordeelen naar het beeld il fraile (de monnik). Niet ver van Tiahuanaco schijnt een bouwwerkplaats geweest te zijn, waar groote steenblokken gekapt en gepolijst werden (Puma-Punca, leeuwenpoort). De bouwsteenen zijn alle rechthoekig, het ornament is streng geometrisch. Uit dezelfde cultuur stammen wellicht enkele vierkante of ronde graftorens (Chulpa) met nauwe grafkamers.

Een overgang naar de Inca-cultuur vormt de tempel van den „wereldschepper” Huiràcocha, waarvan de middenmuur en enkele zuilen (w.o. één ronde) nog staan, van onder uit lavasteen, van boven uit gebakken steen opgetrokken, terwijl de deuropeningen in trapeziumvorm zijn aangebracht, een algemeen verschijnsel in de Inca-cultuur.

Cuzco, de Inca-hoofdstad, munt uit door uiterst zorgvuldig bewerkte bouwsteenen, gepolijst en kussenvormig naar buiten gewelfd (bugnato). Zonder mortel, alleen met groote metalen haken zijn ze met elkander verbonden. Geen plastiek breekt de wanden. De beeldhouwkunst munt vooral uit in kleinwerk: steenen schalen met slangen omgeven en lamafiguren met uitgeholden rug (rookvaten?).

Overal door het land zijn de waarsch. uit Cuzco stammende twee vormen van ceramiek bekend: groote amphoren zonder voet, niet zelden met gouddraad versierd, en vlakke schalen met handvat, van binnen in zachte kleuren beschilderd met sterk afgelijnde voorstellingen van bloemen (heidekruid), insecten en menschengestalten.

Meer uitgewerkt en overladen wordt een figuur, sterk gelijkend op den zgn. „zonnegod” van Tiahuanaco, gevonden op een reliëfplaat te Chavin de Huantar, op vaatwerk te Nazca, Pachacamac en op weefwerk in Ancon. Soms is de figuur veelhoofdig, altijd draagt ze in elke hand een schepter.

Van bijzondere bekoring zijn:

1° de ceramiek van Nazca: komvormig vaatwerk, waarop onder een fijne vernislaag in heldere kleuren veelal met zwarte omtrekken op witten, roodachtigen of zwarten grond daemons, dieren en planten zijn voorgesteld, in merkelijk vrijere beeldvoering dan de aan het geometrische gebonden teekeningen van Tiahuanaco;
2° de waarsch. sepulchrale, donkere, weinig kleurrijke, doch zeer vormrijke vaasjes, die vooral te Trujillo gevonden werden en die naast vrucht(meloen) en diermotieven een zekere voorliefde vertoonen voor slapende en gebrekkige (blinde, kreupele enz.) menschen, hetgeen wellicht met het sepulchraal karakter dezer ceramiek samenhangt. Ouder dan deze beide soorten is de meestal op hengselkannen voorkomende „geteekende” vaaskunst, welke met name in Moche wordt aangetroffen, doch ook in Tiahuanaco geen zeldzaamheid is.

Van zoo vrije beeldvoering de Nazca-ceramiek is, zoo geometrisch is het daar gevonden weefwerk, waarin helder groen en hoog blauw domineeren. Veerenmozaïek en parelmoer-incrustatie (vooral in hout) zijn ook in Peru niet onbekend. Trappenpyramiden worden te Moche (met fresco’s) en Pachacamac aangetroffen.

Lit.:

1° Algemeene werken: Beuchat, Manuel d’archéologie américaine (1912); W. Krickeberg, Amerika (z.j.); Ed. Seler, Gesamm. Abhandl. zur Amerik. Sprachund Altertumskunde (5 dln. 1902—’15), alsmede de andere studiën van Seler; W. Krickeberg, Märchen der Azteken und Inka-Peruaner; Maya und Muisca (1928).
2° Midden-Amerika: Th. A. Joyce, Mexican Archeology (21920); Stucken, Die weissen Götter (2 dln. 1927), een roman, die echter een uitstekenden kijk geeft op de bestaande culturen en de Spaansche verovering; Joyce, Maya and Mexican Art (1927). — Onder de gedegen werken van Walter Lehmann vooral: Mexikanische Kunstgesch. (1921, dl. 8 v. d. serie Orbis Pictus); Willard, The city of the sacred well (1926), speciaal over Chichen Itzà; Brouwer, Hernàn Cortez en Monteczuma (1933). Over den godsdienst der Mexicaansche volkeren geeft Cam. Crivelli in Christus, Manuel d’histoire des religions (1927), blz. 131—159 voldoende inlichtingen.
3° Peru: Baessler, Altperuanische Kunst (4 ndl. 1902—’03); Joyce, South American Archeology (1912); Erland Nordenskjöld, The copper and bronze ages in South America (Göteborg 1921); Lehmann & Doering Kunstgesch. des alten Peru (1924); verder de studiën van Max Uhle. Knipping.

< >