Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-01-2024

Allebé

betekenis & definitie

August, Ned. schilder, aquarellist en lithograaf; aanvoerder van de A’damsche school, die in verzet tegen de Haagsche school den mensch en zijn leven in het midden der belangstelling wilde plaatsen, en het landschap terugdringen, en zijn groote kracht in de stofuitdrukking zocht, coloristischer wilde zijn, den boetseerenden toets wilde terugdringen in een gelijkmatig oppervlak, het epische in plaats van het lyrische stelde. * 1838 te A’dam, + 1927 aldaar. Leerling van P.

F. Greive. Van zijn 17e tot zijn 21e jaar werkte hij te Antwerpen en Parijs, waar hij romantischen invloed onderging. Daarna keerde hij weer terug onder de leiding van zijn eersten meester. Stelde zijn eerste werk ten toon in 1861 (Vroeg ter Kerke, Rijksmuseum). In 1866 bekroond in Den Haag, in 1870 na een 2-jarig verblijf te Brussel professor in de antiekklas van de Academie voor Beeldende Kunst te A’dam; 1880—1906 directeur van deze academie. Zijn toch reeds langzame productie verminderde hiermee; maar groot was zijn invloed op zijn talrijke jongeren, die in velerlei richting van hem uitgingen.A. is niet de begeesterde schepper, maar een bedachtzaam critisch keurder, van hooge cultuur. Zijn liefde voor het anecdotische doet ons als iets hinderlijk ouderwetsch aan, temeer, waar dit anecdotische het burgerlijk romantische van 1860 bevat. Desondanks dwingt hij eerbied en liefde af door zijn uitmuntend teekentalent, zijn rechtvaardigheid tegenover den vorm, zijn sterke kleur. Zijn teekeningen naar dieren, zijn litho’s (o.a. portretlitho’s) vertoonen zijn fijnste kwaliteiten.

Voornaamste werken: Het welbewaakte Kind (1867, Rijksmuseumi en Nadagen (1864, aldaar).

Li t.: Bremmer, Beeldende Kunsten; Marius, 19e eeuw; Plasschaert, Iloll. Schilderk.

de Jager.

< >