haven in Egypte, ten W. van de Nijldelta; 570000 inw., 20% vreemdelingen. Men onderscheidt: de binnenhaven, de oude O. buitenhaven of visschershaven en de nieuwe W. buitenhaven, met meer dan 2 km langen golfbreker.
Bijna alle in- en uitvoer van Egypte geschiedt langs de haven van A. Uitvoer: koren, rijst, gom, hennep, vlas, wol en vooral katoen. Invoer: steenkool, hout, ijzer waren, weeldeartikelen, zijden goederen enz. A. is in wijken verdeeld,met vuile straten in het Mohamm. gedeelte. De stad is meer Europeesch van uitzicht dan Oostersch; men vindt er talrijke moderne gebouwen, dokken, werven, marinearsenaal, gouvernementsgebouw, ziekenhuizen, onderwijsinrichtingen voor Europeanen en inboorlingen, bibliotheek, Grieksch-Romeinsch museum, hydrobiologisch en weerkundig instituut, oceanographisch museum; R. Kath. kerken, talrijke moskeeën, koninklijk zomerverblijf.
Voornaamste merkwaardigheden: fort Kaït Bey, Pompejuszuil (in rood graniet), katakomben, Ramleh. A. is door verschillende spoorwegen met het binnenland verbonden en door een kanaal met den Nijl in verbinding. V. Asbroeck.A. is gesticht in 332/1 v. Chr. door Alexander den Grooten, aangelegd door Dinocrates van Rhodus als een net van rechte, elkaar kruisende straten, en was de verblijfplaats der Ptolemeeërs. A. werd spoedig een middelpunt van den handel en het belangrijkste centrum der Hellenistische beschaving; spreidde een spreekwoordelijke weelde ten toon en bereikte zijn hoogsten bloei in de 1e eeuw v. Chr. (500000 inw.). De bevolking was gemengd: bij de oude bewoners der streek zelve leefden daar niet alleen Grieken en Italianen, maar ook een Joodsche kolonie. A. bezat, buiten vele tempels en koninklijke paleizen, een theatrum (in 428 ingestort), het grafmaal van Alexander. Beroemd is ook de groote door Sostratus van Cnidus gebouwde Pharos of vuurtoren, waarvan men de fundamenten meent te hebben teruggevonden. Alleen uit liter. bronnen kennen we het geweldige koninkl. paleis, dat 1/4 van de oppervlakte der geheele stad besloeg. Maar vooral bekend is het in de Broucheion wijk liggende, door Ptolemaeus I (of II), naar het model van de platonische Academie en het Lycaeum van Aristoteles gestichte en ingerichte Mouse ion (= museum), waarin geleerden, door de koningen aangeworven, samen leefden, natuurwetenschap, geneeskunde, mathesis, philologie beoefenden en openbare voordrachten hielden. Buiten verzamelingen, als van zeldzame dieren, beschikten zij over twee bibliotheken: 1° de groote, in het Mouseion ondergebrachte bibl., die reeds bij liet begin der 3e eeuw v. Chr. ca. 500000 boekrollen bevatte, een getal dat in de le eeuw v. Chr. tot ca. 700000 was aangegroeid; 2° de kleine zgn. dochterbibl. in het Serapeion (heiligdom van Serapis met uitgestrekte bijgebouwen), met 42 000 rollen. De groote bibl. werd in 47 v. Chr. grootcndeels door brand vernield; in 272 na Chr. werd het Broucheion zelf verwoest, waardoor voortaan het Serapeion de zetelplaats werd der geleerde bedrijvigheid, tot het ook, in 390, op aanstoken van bisschop Theophilus werd vernield. Als de voornaamste bibliothecarissen zijn bekend: Zenodotus, Callimachus, Eratosthenes, Aristophanes, Aristarehus. zie Alexandrijnsche bibliotheek. Niet alleen verzamelden en ordenden zij de immer toestroomende boeken, maar daarbij waren zij, evenals velen onder hun studenten, philologen van groote beteekenis. Enkelen onder hen, inzonderheid Callimachus, gaven daarenboven, als dichters, den toon aan, zoowel buiten als binnen A., aan de zgn. Alexandrijnsche literatuur. De tragedie (de Pleias), de mimus (Herondas), de bucolische poëzie (Theocritus), de elegie (Philetas), het epos (Apollonius), het leergedicht (Aratus), het epigram (Leonidas) beleefden hier een werkelijken bloei. Deze poëzie had haar eigen karakter: geleerd naar den inhoud en geraffineerd naar den vorm, speelsch en geestrijk geknutsel, soms realistisch, echte stadskunst. De Alexandrijnsche dichters waren de Modernen der Oudheid en grootendeels de modellen der Lat. dichters. In A. werden ook de eerste biographieön en romans geschreven. Op het gebied der exacte wetenschappen blonken in de 3e eeuw uit: de bovengenoemde bibliothecaris Eratosthenes, Euclides, Archimedes, Herophilus. Het contact van Jodendom en Hellenendom bracht de zgn. Joodsch-Hellenistische lit. tot stand (zie Philo), waarin vooral gepoogd wordt de Joodsche overlevering te verzoenen met de Grieksche philosophie en levenswijsheid. Te A. werd ook de Bijbel in het Grieksch vertaald (de Septuaginta) ten behoeve van de gehelleniseerde Joden. Ca. 170 na Chr. ontstond te A. de eerste groote theologische school, die zich onder de leiding van mannen als Clemcns en Origenes ontwikkelde tot een Christelijke, voor ieder toegankelijke universiteit; zie Alexandrijnsche School. A. was ook de bakermat van het in de 3e eeuw na Chr. opkomende Neoplatonisme. Cultureele erfgename van Athene, haast van haar ontstaan af hoofdstad der toenmalige wereld tot ca. 30 v. Chr. als Rome aan de beurt komt, begon A. van de 3e eeuw na Chr. af te vervallen, werd in 642 door kalief Omar ingenomen en door Caïro voorbijgestreefd.
V. Pottelbergh.