schreef ca. 300 een werk tegen de leer van het Manichaeisme, een belangrijke bron voor de kennis van die dwaling. Photius noemt hem bisschop van Lycopolis (Egypte), maar sinds Tillemont neemt men aan, dat hij een heidensch philosoof was.
Lit.: Bardenhewer, Gesch. der altkirchl. Liter. (III 81923. 102 vlg.).